INHOUDSOPGAVE
Doekenborg,Horizon en Wollewei
Het verloop in de omgang van voeding en dementie in het verpleegTEHUIS ‘De Horizon’
De betekenis van de diëtiek voorde Nederlandse Volksvoeding
Welkom bij dit venster over Gezondheidszorg in Dukenburg
Iedere Dukenburger maakt regelmatig gebruik van de zorgvoorzieningen. Hiervoor hoef je niet altijd ziek te zijn. Veelal gaat het dan om preventie, d.w.z. het voorkomen dat gezonde mensen ziek worden, zoals bij vaccinaties maar ook is dit het geval bij moeder en kindzorg, schoolzorg (schoolartsen) en sommige vormen van ouderenzorg. Ook een bezoek aan de tandarts of orthodontisten zorg (denk aan cariës preventie) dient om tandpijn te voorkomen. Dan gaat men soms als gezonde naar artsen voor een keuring. Denk aan rijbewijskeuring maar ook voor aanstelling bij bepaalde beroepen of voor het verkrijgen van een levensverzekering.
In de meeste gevallen zal je het regulaire medische circuit raadplegen als je ziek bent of ziek dreigt te worden. Hiervoor bestaat in Dukenburg een heel uitgebreid netwerk van eerstelijnszorg met vele ondersteunende diensten. Deze diverse dienste werken vaak nauw via de digitaal weg met elkaar samen. In eerste instantie denk je dan aan huisartsen en apotheken, die steeds meer met elkaar samenwerken en vaak in hetzelfde pand hun diensten aanbieden. Kenmerk van de huidige geneeskundige zorg is de onderlinge samenwerking en specialisatie. De zelfstandige huisarts aan eigen huis behoort bijna tot het verleden. Het zijn thans allemaal groepspraktijken waarin diverse takken van zorg in hetzelfde gebouw tevens gevestigd zijn. Ik denk aan diverse vormen van fysiotherapie en verder in samenwerking met de huisarts ook psychologen voor mensen die psychisch problemen hebben. Naast de huisartsen en apothekers zijn er ook talloze zorgverleners die gespecialiseerde gezondheidstaken hebben. Denk hierbij aan vroedvrouwenpraktijken, ergotherapeuten, allerlei verschillende vormen van fysiotherapie, logopedie voor mensen met spraakaandoeningen, gespecialiseerde verpleegkundige zorgverleners die bepaalde zorgtaken van de huisarts overnemen en de wijkverpleegkundigen en wijkverzorgers. Daarnaast zijn er diensten die betrokken zijn bij de verstrekking van hulpmiddelen. In het verleden was er in Dukenburg een Wit-Gele kruisdienst die voor deze verstrekkingen zorg droegen. Dan zijn er maatschappelijk gerichte diensten zoals sommige voorzieningen voor senioren zoals dag- en bezigheidstherapie. Ook noemen wij de opvang van gehandicapte kinderen, eenzaamheidsbestrijding en de instellingen voor bejaardenondersteuning (Meiberg) soms gericht op senioren met cognitieve beperkingen (Wollewei). Vaak zal men hiervoor Stip kunnen inschakelen, die nauw contact met de huisartsen onderhoudt, wanneer deze laatsten bepaalde noden of behoeften (rolstoelen, taxivervoer, buurtzorg e.d.) signaleren. Tenslotte noem ik ook de Wijk en Buurtzorgdienst verlening, die belangrijk werk doen bij de thuisopvang van bijvoorbeeld pas geopereerde patiënten die uit het ziekenhuis zijn ontslagen. Niet ingegaan wordt op de niet-reguliere zorgdiensten in het medische circuit.
In dit deel van de canon kun je binnenkort meer informatie vinden over de geschiedenis van de zorg in Dukenburg. Een interview geeft je meer inzicht hoe de zorg er in de jaren uitzag. Welke zorg instellingen zitten er al jaren en welke zijn inmiddels verdwenen? Er is door de jaren heen veel veranderd! Dankzij mooie plaatjes uit de geschiedenis krijg je echt het gevoel dat je even terug in de tijd springt. Hoe zagen al die zorginstanties er vroeger ook alweer uit? En dat van achter je laptop, telefoon, tablet of computer.
Tekst: Roosmarijn Boeijen en Dies Goudswaard (studenten aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) Redactie JanWillem Koten
Doekenborg en ZZG-zorggroep Horizon
Het zorgcentrum Doekenborg is opgebouwd in 1971 en sloot zijn deuren in 2016. De bewoners van de Doekenborg hebben de zorg steeds als prettig ervaren. De meubels waren bewust uitgekozen zodat er een open sfeer zou hangen voor de bewoners en de familie. Dit werd ook zo ervaren. Er werden ook veel activiteiten georganiseerd binnen Doekenborg. Denk dan bijvoorbeeld aan de rolstoel-driedaagse, buitenconcerten, samen maaltijden voorbereiden enzovoort.
Als geboren en getogen Dukenburger heb ik zelf ook rondgelopen binnen de Doekenborg. Mijn opa en oma hebben hier jaren gewoond. Als familie hebben wij de zorg in de Doekenborg altijd als liefdevol ervaren. Er werd een cliënt gerichte zorg aangeboden en de communicatie was altijd prettig. Ze stonden open voor feedback vanuit de familie en de bewoner zelf en probeerden dit ook altijd mee te nemen in hun zorg.
Momenteel is Doekenborg in beeld als een sociaal ontmoetingshuis voor kwetsbare mensen en groepen. Wij hebben met de oud-medewerker en huidig casemanager en teamcoach bij de Horizon Margriet van Vugt gepraat.
Hoe was de zorg geregeld op de Doekenborg?
Margriet van Vugt: alle bewoners hadden een zorgzwaartepakket. De bewoners hadden een zorgindicatie nodig met een ZZP 4. Dit hield in dat een bewoner beschut woonde met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging.
Wat was de visie van Doekenborg?
Margriet van Vugt: wat we bewoners voornamelijk wilden meegeven wat het vertrouwen in eigen kunnen. Het doel was dat de bewoners niet zorgafhankelijk maar zelf en samen redzaam zouden zijn. Hierin was het behouden van de eigen regie belangrijk. Er was ook veel aandacht voor sport en beweging. Tot slot wilden we gastvrijheid uitstralen en hier hebben we ook nog sterren mee gewonnen.
Op welke manier brachten jullie dit over richting de bewoners en familie?
Margriet van Vugt: dit gebeurde onder andere via de website, maar dit kwam natuurlijk ook tot uiting in de zorg die we gaven en de zorgplanbesprekingen. Bij familie/bewonersavonden gaven we uitleg over onze visie en wat dit dan in de praktijk betekende voor een bewoner.
Rond 2015/2016 werden de bewoners van de Doekenborg in groepen opgesplitst. Naar welke locaties gingen deze bewoners daarna?
Margriet van Vugt: we hebben toen met alle bewoners en familie, overleg gevoerd over een andere passende locatie. Er werd gekeken of een bewoner beter beschermd of beschut kon gaan wonen. Op basis daarvan werd besloten of bewoners naar de Horizon, de Vlechting, Juliana of naar een huis buiten de ZZG zouden gaan wonen.
Wat vond u van deze opsplitsing?
Margriet van Vugt: het was fijn om voor iedereen een passende nieuwe woonsetting te vinden waar de bewoners achter stonden. Veel bewoners gingen mee naar de Horizon. We zijn op tijd gestart met informatiebijeenkomsten zodat familie en bewoners langzaam konden wennen aan het idee dat ze gingen verhuizen.
Wat is voor u de leukste/mooiste herinnering aan de Doekenborg?
Margriet van Vugt: dat is best een lastige vraag. Ik heb vele mooie herinneringen aan de Doekenborg: de rolstoel-driedaagse, het winnen van de gastvrije zorg met sterren, de playbackshow, carnaval enz. Ik kijk ook met blijdschap terug op de samenwerking met de HAN tijdens het ontwikkelen van sport en beweging voor de bewoners op de Doekenborg.
Nadat de Doekenborg dicht ging, zijn er veel bewoners naar de Horizon verhuisd. Hier heb ik zelf voor de corona pandemie nog vrijwilligers werk gedaan. Ik herkende direct enkele meubels binnen de Horizon. Deze hadden ze meegenomen vanuit de Doekenborg zodat er toch nog een stukje herkenning was voor de bewoners en de familie. Ook binnen de Horizon wordt er liefdevolle zorg geleverd aan de bewoners. De zorgverleners zijn gastvrij en als er tijd is maken ze even een praatje met de familie en de bewoners.
Sinds kort woont mijn oudoom in de Horizon en samen met zijn vrouw ervaart hij het ook weer als heel prettig. Als zijn vrouw op bezoek komt vraagt een zorgvrager of ze ook een kopje zou koffie willen en wordt dit voor hen gezet.
Inmiddels werkt ze al een aantal jaren bij ZZG Zorggroep de Horizon. Hier werkt ze als casemanager en teamcoach. Wij hebben haar ook wat vragen gesteld over haar werk bij de Horizon.
Hoe werkt het momenteel bij de Horizon? Welke onderdelen van de visie van de Doekenborg heeft u meegenomen naar de woongroep?
Margriet van Vugt: bij ZZG dragen we duurzaam bij aan de gezondheid van mensen zodat zij een goede kwaliteit van leven ervaren. We werken samen met cliënten en anderen, vanuit het idee dat wij mensen zodanig moeten helpen zodat zij het vertrouwen in eigen kunnen behouden of terug te winnen en dat zij de kracht en de macht behouden/herkrijgen om zelf richting aan het leven te geven.
We staan voor deskundigheid, liefdevolle zorg en helderheid. Dat zijn onze waarden. Het is de manier waarop we werken en handelen. In de praktijk bepalen we dat met elkaar. Samen geven we deze waarden verder inhoud in ons dagelijks werk. In de relatie met de cliënt en zijn netwerk. Maar ook met collega’s onderling tussen medewerkers en ZZG als werkgever en in het contact met samenwerkingspartner.
Dit is de visie van de ZZG en dus ook van de Horizon. Het accent dat we op sport en beweging zetten is bij de Horizon nog steeds belangrijk(zie filmpje op onze website https://www.zzgzorggroep.nl/wonen-met-zorg/woonlocaties/horizon-nijmegen).
Wordt dit ook zo ervaren door de bewoners en familie?
Margriet van Vugt: we houden twee keer per jaar een zorgplanbespreking en horen dan tevens terug hoe de bewoners de zorg en het wonen in de Horizon ervaren. Dit is over het algemeen zeer positief. Deskundigheid laten we zien door scholing, evaluatie van zorg, coaching on the job, bevoegd/bekwaam zijn en, verantwoordelijkheid nemen. Liefdevolle zorg is te zien doordat we werken volgens presentietheorie, goed luisteren wat er echt toe doet voor een bewoner, warme zorg geven, betrokken zijn, werken vanuit je hart met een professionele blik en zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Als laatste, onze waarde is helderheid belangrijk te laten zijn. Dit laten we zien door eerlijk te zijn, duidelijk te zijn, en zo nodig ook met het bespreken van ethische vragen en dilemma’s.
Welke zorgindicatie heb je nodig om in de Horizon te wonen?
Margriet van Vugt: om te wonen in de Horizon heb je minimaal een ZZP5 voor de PG nodig en een ZZP6 voor de somatiek.
We hebben het al gehad over de mooie herinneringen die u heeft overgehouden aan de Doekenborg. Wat is voor u de leukste/mooiste herinnering aan de Horizon?
Margriet van Vugt: bij de Horizon kijk ik met een fijn gevoel terug op het verhuizen en het inrichten van de Horizon. Op de Horizon hebben we ook een rolstoel driedaagse dit is dus ook een mooie herinnering aan de Horizon. We hebben een optreden gehad van Bennie Solo in coronatijd gehad. Ik kijk ook met een tevreden gevoel terug op de manier waarop we samen de schouders eronder hebben gezet, tijdens de eerste coronagolf. Maar ik kijk vooral met plezier terug op elk feestje dat je samen met de bewoners en de collega’s viert.
Tekst: Roosmarijn Boeijen(studente aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) foto’s van Doekenborg en Horizon: Roosmarijn Boeijen Redactie JanWillem Koten
Wollewei biedt in Malvert huis voor mensen met dementie
De Wollewei is klaar. Op donderdag 21 januari 2016 vond de officiële oplevering plaats. Wethouder Renske Helmer onthulde samen met een bewoner het nieuwe naambord.
ZZG zorggroep en woningcorporatie Standvast Wonen vinden het belangrijk dat mensen oud kunnen worden in hun eigen buurt, ongeacht leeftijd of zorgbehoefte. Daarom sloegen zij de handen ineen en ontwikkelden Wollewei: een beschermde woonvorm waar mensen met dementie een nieuw thuis vinden in hun eigen, vertrouwde buurt. De bewoners woonden eerst in de Orangerie, dat niet meer voldoet aan de woonwensen en –eisen van deze tijd. Met de 24 nieuwe appartementen zorgen ZZG zorggroep en Standvast Wonen ervoor dat Malvert een buurt is en blijft waar jong en oud naast elkaar leven.
Samen werken met buurt en partners
De naam Wollewei is gekozen door de mensen uit de buurt. Wollewei komt uit het boek ‘Erik of het klein insectenboek’. De kinderen van de Montessorischool in de buurt zorgden voor ruim 200 tekeningen die de opening extra kleur gaven. Onder het genot van warme chocolademelk en vers gebakken wafels ontmoetten jong en oud elkaar in een vitale buurt waar het prettig wonen is.
Modern gebouw(d)
Wollewei is een kleinschalige woonvorm met twee bouwlagen. Het woongebouw kenmerkt zich door royale individuele wooneenheden met gemeenschappelijke woonkamers en ‘pleintjes’. Daarnaast maken de bewoners gebruik van de afgesloten binnentuin. Er is gebouwd volgens het principe van aanpasbaar bouwen, zodat het gebouw in de toekomst eventueel een andere woonbestemming kan krijgen. ZZG zorggroep en woningcorporatie Standvast Wonen werkten samen met onder meer de gemeente Nijmegen, architect Tjeerd Timmermans van Timmermans Architecten i.s.m. TM2 Architecten, Van Schijndel Bouwgroep, Mabutec en Bartels.
geWoon Malvert
De beschermde woonvorm is onderdeel van het project van Standvast Wonen, geWoon Malvert. Wollewei ligt naast de onlangs gerenoveerde maisonnettes, in de bocht van de 51e straat in Malvert. In de eerste fase renoveerde Standvast Wonen al 120 maisonnettes. De overige 144 maisonnettes zijn gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw, onder meer de 24 woningen in de beschermde woonvorm.
Bron: Standvast Wonen
Een kijkje bij de Wollewei
Op het raakvlak tussen de wijken Lankforst en Malvert vindt u Woonlocatie De Wollewei. De Wollewei is een recent gebouwde zorgwoning voor mensen met dementie die niet meer de mogelijkheid hebben om thuis te wonen. Op dit moment is De Wollewei een thuislocatie voor 24 bewoners, verdeeld over 4 straten of ook wel buurtjes genoemd die op 2 verdiepingen wonen binnen de woongelegenheid. Iedere bewoner heeft hier zijn eigen appartement, met huiskamer, keuken, slaapkamer, badkamer en balkon en is zelf verantwoordelijk voor het huishouden.
Verschillen met vroeger
Vroeger zag de zorg er heel anders uit. De vrijheid van een eigen appartement en individuele mogelijkheden waren er toen niet. Men lag vaak met meerderen op een kamer, ongeacht het ziektebeeld. De nadruk lag toen meer op zorgen voor in plaats van zorgen dat. Er is nu dus veel meer ruimte voor eigen regie. Deze regie zien we ook terug bij De Wollewei. De bewoners houden de regie in eigen hand op verschillende manieren.
Eigen regie
De eigen regie zie je terug in de vrijheid en mogelijkheden die de bewoners hebben. Ze kunnen ervoor kiezen om een huisdier te houden. Mits ze dit zelf volledig verzorgen. Ook kunnen ze samen met familie of vrienden op elk moment de woonlocatie verlaten. Bijvoorbeeld voor een wandeling of een gezellige lunch in de stad. Wel zijn er natuurlijk huisregels voor de algemene ruimtes en medebewoners. Voor de bewoners is het makkelijk om hun eigen appartement weer terug te vinden, doordat elk appartement een andere kleur heeft in plaats van een huisnummer. Niet alleen is dit heel handig, het ziet er ook nog eens gezellig uit. Daarnaast is ook de huiselijkheid die de woonlocatie uitstraalt, hetgeen dat maakt dat het als een fijne omgeving wordt gezien en aanvoelt als een echt thuis. De huiselijkheid binnen De Wollewei is ook weer een goede weerspiegeling van de veranderende zorg. De Woonbegeleiders op De Wollewei kunnen de bewoners op fysiek gebied ondersteunen, zoals bij het opstaan of aankleden, maar zijn er ook voor een gezellig praatje in de buurtkamer. De buurtkamer is een ontmoetingsruimte binnen de woonlocatie waar de woonbegeleiders de buitenwereld een beetje naar binnen proberen te halen. Dit door middel van gezamenlijke activiteiten maar ook door het uitnodigen van buurtbewoners en vrijwilligers, ook wel helpende gekleurde handen genoemd binnen De Wollewei. Helpende gekleurde handen staat als weerspiegeling voor de diversiteit binnen de huidige maatschappij.
Zoals we net al benoemden vindt er in de zorg een paradigmashift, ofwel verandering, plaats waarin het zorgen voor zoals het vroeger was overgaat in het ondersteunen van. Voor De Wollewei betekent dit dat het voor het welzijn van de bewoners van belang is dat er meer gezamenlijkheid ontstaat tussen de woonbegeleiders, familie, vrienden en de helpende gekleurde handen. Een paar van deze handen kunnen al veel voor de bewoners betekenen. Zo zouden ze samen een wandeling kunnen maken, post op halen, een spelletje doen, of een maaltijd bereiden in de buurtkamer.
De toekomst; mogelijkheden en zorgen
De toekomst wekt soms zorgen. Denk aan het groeiende personeelstekort binnen de zorg. Maar het team van De Wollewei zegt dat ze deze uitdaging met beide handen aan gaan pakken. Zo proberen ze ook te kijken naar de nieuwe mogelijkheden die de toekomst met zich meebrengt. Een voorbeeld daarvan is de samenwerking die De Wollewei aangaat met een middelbare school. Ook op deze manier proberen ze weer de connectie met de buitenwereld te behouden of te versterken. Daarnaast maken ze ook gebruik van de technologische ontwikkelingen die de toekomst biedt. Zoals het gebruik van tags, om de buitendeur te open of sluiten. Dit heeft als gevolg dat de voordeur straks opengaat tenzij, in plaats van de huidige situatie dat de deur dicht is tenzij. Door dit soort dingen zorgt het voor de bewoners voor meer gevoel van regie en draagt dit bij aan het gemak en veiligheid van zowel de bewoners als woonbegeleiders op De Wollewei. Op deze manier kan de wereld die zich binnen in de Wollewei afspeelt niet alleen makkelijker naar buiten, maar de buitenwereld ook makkelijker naar binnen. Het is namelijk voor beiden van groot belang dat er een connectie blijft tussen de buitenwereld en de Wollewei. Door het aanwakkeren van deze connectie hoopt de Wollewei dat het ook laagdrempeliger wordt voor mogelijke helpende gekleurde handen om eens een kijkje te komen nemen in wat zij voor de Wollewei en haar bewoners kan betekenen.
Zo is de Wollewei bijvoorbeeld op zoek naar iemand uit de buurt die weet wat er zich allemaal afspeelt in de Malvert en die actief wil meewerken aan het bouwen van een stevig netwerk in de wijk Malvert waar Wollewei een actief onderdeel van is. Die persoon kan zich melden bij Astrid Wolters, locatiemanager. (06-53516025 / a.wolters@zzgzorggroep.nl).
Lijkt het u gezellig om een maatje en daarbij een helpende gekleurde hand te zijn voor de Wollewei? Twijfel dan niet om contact op te nemen, want een kleine inspanning kan al zorgen voor een heleboel verbinding.
Tekst: Tessa Poel en Maud Bijnnen, december 2022
Studenten van Hogeschool Arnhem Nijmegen
Annemiek en Thijs Volkers
Annemiek en Thijs Volkers zijn bekende namen voor de bewoners van Dukenburg. Dit is ook niet zo gek. Vanaf 1 april 1982 zijn zij begonnen als huisartsen in Dukenburg. Dit hebben ze 50 jaar gedaan en hiermee zijn ze waarschijnlijk de langst praktiserende huisartsen van Dukenburg. Voordat ze naar Dukenburg kwamen hebben ze beiden gestudeerd in Groningen hier hebben ze elkaar ook ontmoet. In hun eerste studiejaar kwamen ze elkaar al tegen. ‘Naast de verliefdheid bleken we ook goed samen te kunnen studeren en samenwerken.’ zegt Annemiek.
Het vak huisarts stond voor beiden op nummer een. Op die manier stonden ze namelijk het dichtst bij de mensen en ook een deel van hun leven mee mochten maken. Ze hebben in Deventer daarom de eenjarige opleiding gevolgd tot huisarts.
In de tijd dat Annemiek en Thijs begonnen als huisarts was het heel normaal om te werken met een praktijk aan huis. Verder was het haast verplicht om bij een overname het huis waar de huisartsenpraktijk in zat meteen over te kopen.
Toen Annemiek en Thijs naar Nijmegen vertrokken kenden ze de stad nauwelijks, maar de praktijk en de omgeving sprak hen meteen aan. Zij hebben toen de huisartsenpraktijk van Mommers overgenomen. Deze zat toen nog in Lankforst. Annemiek is jarenlang de eerste en enige vrouwelijke huisarts geweest in Dukenburg, wat toen mede maakte dat de praktijkomvang toenam. In de begin jaren bestond de samenwerking met collega’s in de wijk voornamelijk uit de diensten in avond, nacht en weekend. Er was een algemene nascholing voor heel Nijmegen, maar niet specifiek voor Dukenburg. Wel waren er overleggen met Maatschappelijk Werk, wijkverpleegkundigen (toen nog maar een organisatie) en de wijkagent, dhr. Roelofs. Zo een overleg noemde je een ‘home team-overleg’. Het doel van zo een overleg was dat je kwetsbare bewoners kon bespreken en waar nodig en mogelijk hulp kon coördineren.
Annemiek en Thijs hebben Dukenburg steeds als een dorp beschouwd. Dit komt onder andere door de Maas-Waal kanaal afscheiding, maar ook omdat ze in de afgelopen 34 jaar 3 generaties of meer van sommige families in de praktijk. De huisartsenpraktijk van Annemiek en Thijs bleef maar groeien en met de uitbreiding van hun takenpakket, waarbij ze b.v. van een naar drie doktersassistenten konden uitbreiden, leidde ertoe dat de praktijk te ‘klein’ werd. Ze hebben toen de kans gekregen om te gaan werken in het huidige gebouw in Malvert. Ze hebben geprobeerd om ten alle tijden de kleinschaligheid te bewaken.
Annemiek en Thijs hebben 34 jaar als huisarts gewerkt in Dukenburg en wonen er nog steeds. In 2016 is de huisartsenpraktijk overgenomen door W. Plantenga en J. Visscher. Laatstgenoemde is inmiddels al niet meer werkzaam in de praktijk. J. Vonk heeft hem opgevolgd.
Tekst: Roosmarijn Boeijen en Dies Goudswaard (studenten aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen)
Redactie JanWillem Koten
Marianne Dees
Interview met dokter Marianne Dees (oud huisarts in de Schakel).
Hoe zag je werkdag als huisarts er uit?
Mijn werkdag als huisarts zag er zo uit: in de ochtend begon ik met een spreekuur. Na het spreekuur had ik overleg met mijn collega’s. Daarna was er weer spreekuur en dan ging ik de wijk in om visites te rijden om de patiënten thuis te bezoeken. Dat waren voornamelijk mensen die niet zelfstandig naar het spreekuur konden komen. De dag werd dan afgesloten met nog een derde spreekuur.
Waarom bent u huisarts geworden?
Ik ben op een boerderij in Zeeland opgegroeid. Toen ik nog jong was zag men al snel dat ik slim was. Ik kon gaan studeren aan een universiteit. Wat ik ging studeren was wel wat lastig. Ik had weinig voorbeelden in mijn naaste omgeving. Veel universitaire afgestudeerde dorpsgenoten waren er niet. Wel kende ik de beroepen van notaris, veearts en tandarts. Dat waren beroepen die ik niet zo leuk vond. Mijn huisarts vond ik een heel prettige persoon. Ik had met hem ook een goede band. Hij is voor mij een voorbeeld geweest. Ook had de huisarts een autootje. Daar was ik erg onder de indruk van. Ik besloot daarom dokter te worden met in het achterhoofd huisarts of tropenarts.
Tijdens mijn artsenopleiding kwam ik erachter dat ik de psychiatrie wel heel erg interessant vond. Ik ben daarom aan die specialisatie begonnen om snel daarmee te stoppen. Het onderzoek dat ik in mijn eerste jaar moest doen voor een dokterstitel, vond ik voor mij niet geschikt. Daarna besloot ik de vervolgopleiding tot huisarts te volgen. Dit bleek een goede keus. Ik kreeg de ruimte om zelf dingen te ondernemen. Samenwerken is bovendien iets wat ik erg leuk vind.
Hoe bent u in Nijmegen terecht gekomen?
Toen ik als huisarts was afgestudeerd, kwam er net een vacature in Nijmegen vrij. Het was een krantenadvertentie. Die had mijn schoonmoeder voor mij uitgeknipt. Grappig is dat de gemeente toen nog inspraak had bij deze sollicitatie. De gemeente zocht een vrouwelijke huisarts voor hele dagen. Ik had geluk! Want ik was de enige persoon die aan deze eisen voldeed. Zo ben ik in de wijk Dukenburg in Nijmegen terecht gekomen. Op 1 februari 1991 begon ik dus als huisarts in ‘De Schakel’.
Welke veranderingen heb je in de loop der jaren gezien?
Toen ik begon was het nog niet vanzelfsprekend dat vrouwen zoals nu huisarts konden worden. Ik moest nog bewijzen dat ik net zo goed kon functioneren als mannelijke dokters. Nu is er geen onderscheid meer tussen vrouwelijke en mannelijke dokters. De zorg is in de loop van de jaren wel veel ingewikkelder geworden. Er zijn veel nieuwe behandelmethoden bijgekomen. Er kunnen nu veel meer dingen behandeld worden dan vroeger. Ook is Dukenburg vergrijsd. Daardoor is er een hogere druk op de zorg gekomen. Er zijn ook meer zorgvoorzieningen. Voorbeelden zijn de traplift of een aangepast toilet met optrekbeugels. Deze voorzieningen kunnen ervoor zorgen dat mensen met beperkingen langer thuis kunnen blijven wonen.
Digitalisering
De computer bracht een hele grote verandering. Toen ik begon waren er nog geen computers of mobiele telefoons. Via een vaste lijn konden berichten van mijn huis naar de ambulancepost worden doorgegeven. Ik deed mijn huisbezoek met de ambulance. Ik had dan een pieper op zak. Maar via de pieper kon je geen gesprek voeren. Hij diende alleen om je te waarschuwen dat je ergens nodig was. Als dat gebeurde en de pieper overging, moest ik op zoek naar een telefoon om te bellen wat er aan de hand was. Al snel kreeg ik een auto waarin een mobiele telefoon met carkit. De acute hulpverzoeken kon ik van toen af aan makkelijker bespreken. Bijna alles gaat trouwens tegenwoordig via de computer. Denk hierbij aan patiëntendossiers.
Is er door de jaren heen veel veranderd wat betreft klantenbestand?
Het klantenbestand bleef nagenoeg hetzelfde. Als huisarts kun je vol zitten en dan kun geen nieuwe cliënten meer aannemen. Dit zorgt ervoor dat je toch een redelijk gesloten systeem hebt. Ik heb in mijn praktijk generatie na generatie van families zien opgroeien. Maar ik kan niet bevestigen dat er grote veranderingen door de jaren heen zijn geweest. Wel is er veroudering van het klantenbestand opgetreden. Dat zorgt voor meer kwetsbare mensen die meer zorg vragen.
Klein weetje.
Toen ik begon bij had de praktijk de Schakel nog 4 nummerkastjes, voor elke huisarts een. Je moest een nummertje trekken. Daarna moest je wachten tot je aan de beurt was voor enkele 10 minuten gesprek. Ik vond dit echt bizar en heb dit meteen afgeschaft.
Kun je wat vertellen over de Schakel?
Ik begon mijn werk bij de Schakel in het oude gebouw. Dit pand was in 1984 opgeleverd. De huisartsen zaten beneden, elke huisarts had zijn eigen gedeelte van de eerste verdieping. Op de bovenverdieping zat ook maatschappelijk werk. Voor deze opzet was bewust gekozen. De huisartsen konden dan snel overleggen met de maatschappelijke werkers, en ook omgekeerd. Het pand werd op den duur toch te klein voor al de verschillende typen zorgverleners. Dit maakte het samenwerken moeilijker. Juist in de wijkverpleging is goede samenwerking zo belangrijk. Er is destijds geprobeerd het gebouw te op te knappen. We kregen daarvoor van de gemeente geen vergunning. Dus moest er een nieuwe en grotere locatie komen. Nog een leuk feitje, in ons oude gebouw zit nu een moskee. In het nieuwe pand is nu ook een apotheek. Deze apotheek bevindt zich op de begaande grond. De huisartsen, psychologen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en nog diverse andere zorgverleners zitten op de eerste verdieping. We hebben nu al te weinig werkruimte, hoewel het nieuwe gebouw pas 6 jaar geleden werd opgeleverd.
Samenstelling bewoners van Dukenburg is erg divers.
De samenstelling van inwoners van Dukenburg is heel divers geworden. In deze wijk komen nu ongeveer 35 verschillende nationaliteiten voor. Door het beleid van de gemeente wonen naast laagopgeleide Nederlanders nu ook veel hoog opgeleide migranten in Dukenburg. De samenstelling van Dukenburgse bevolking is daardoor drastisch veranderd.
Wat siert je werk?
De dankbaarheid en openheid van mijn cliënten sierde mijn werk. Ik ben maar een voorbijganger in hun leven. Maar toch vertrouwen mensen mij. Zij vertellen mij hun intiemste problemen. Dingen die ze soms niet eens met anderen durven te bespreken. Ik voelde op 1 februari 1991 toen ik als huisarts in ‘De Schakel’ begon, heel vereerd omdat ik zo maar een kijkje in het leven van mijn cliënten kreeg. Het wat kunnen doen voor mensen in benauwde situaties gaf mij veel energie. Het is dan altijd hartverwarmend als je af en toe een bedankje van hen mocht ontvangen.
Tekst: Roosmarijn Boeijen en Dies Goudswaard (studenten aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) Redactie JanWillem Koten
Interview met Marianne Dees maart 2021 in de Dukenburger
De jaarwisseling 2020/2021 zorgde voor een verandering in twee huisartsenpraktijken in gezondheidscentrum ’de Schakel’ in de Meijhorst. De huisartsen Marianne Dees en René Hendrickx stopten met hun praktijk, respectievelijk om als ZZP’er verder te gaan (dokter Dees) en vanwege de pensioengerechtigde leeftijd (dokter Hendrickx). De huisartsen worden opgevolgd door de dames Loes van den Einden en Charlotte Willemse. Dokter Van den Einden werkt in de praktijk ‘Pennings & Van den Einden’. Huisarts Willemse zet de praktijk van dokter Hendrickx voort onder de naam ‘praktijk Willemse’. Op de website van het gezondheidscentrum is alle verdere informatie te vinden, maar ook de mensen die voor de telefoon kiezen, krijgen te horen wat op het moment van bellen aan de orde is. De redactie van ‘de Dukenburger’ legde de betrokken artsen dezelfde vragen voor betreffende hun werkzame tijd in de dokterspraktijken.
Dokter Dees vertelt
“Op 1 december 1990 was ik klaar met mijn huisartsenopleiding en mijn dochter Frederike was nog geen jaar oud. Ik was van plan om een tijdje te gaan waarnemen, maar mijn schoonmoeder vond dat een onverantwoord plan. Zij knipte een advertentie uit ’de Gelderlander’ waarmee in ‘de Schakel’ in Dukenburg een fulltime werkende, bij voorkeur vrouwelijke huisarts werd gezocht. Tussen Kerst en Oud en Nieuw reed ik vanuit Westkapelle (een waarneming in een apotheekhoudende praktijk met bevallingen) naar Nijmegen. Ik bleek de enige vrouwelijke kandidaat die fulltime wilde werken. Ik heb er geen seconde spijt van gehad. In de tussenliggende dertig jaar is veel veranderd. Het eerste dat ik afschafte waren de nummertjes in het kastje waarmee je aanspraak kon maken op een consult. En mijn garagehouder was blij toen hij de autotelefoon niet meer hoefde om te zetten. Het had ook wel iets om de boodschappen in de Albert Heijn achter te laten omdat mijn pieper ging. Mijn kinderen vonden het zeker een vooruitgang toen er ’s nachts een oppas kwam als ik dienst op de huisartsenpost had. De patiëntenzorg is alleen maar boeiender geworden. Dukenburg werd een steeds kleurrijker wijk, de problematiek nam medisch en psychosociaal toe. Dat is op zich geen goede zaak maar het maakte mijn vak wel boeiender. Samen met de patiënt informatie op waarde schatten en elkaar helpen een geïnformeerd besluit te nemen. Daar kan ik nog jaren energie aan ontlenen.
Op 1 februari 1991 begon ik dus als huisarts in ‘De Schakel’. Ik volgde dokter Kregting op. Hij overleed in oktober 1990 toen hij aan het squashen was met zijn collega Ad Jansen. Ik was inderdaad een fulltime werkende vrouwelijke huisarts. Omdat in die tijd zwangerschap niet was verzekerd, werkte ik door totdat de gynaecoloog zei dat ik om medische reden bedrust moest houden. De dag van de bevalling was ik volgens de verzekering weer arbeidsgeschikt. Na vier weken ging ik weer aan het werk. De praktijk ging door en een waarneemster is duur. Er is één patiënt vertrokken: zij vond dat ik thuis bij mijn kinderen hoorde te zijn. Tja … verder sta ik voor wat ik belangrijk vind. Dat heeft niets te maken met mijn vrouw-zijn. Aan kwetsbare mensen de zorg verlenen die past bij hun eigen wensen en verwachtingen, is mijn motto. Los van hun opleiding, afkomst of culturele achtergrond.
De oude en nieuwe ‘Schakel’ zijn niet te vergelijken. De tijden veranderen; dat vraagt om een passende locatie en andere organisatiestructuren. Het Gezondheidscentrum is een fantastisch pand om in te mogen werken, aangepast aan de eisen van deze tijd (al is het nu alweer worstelen met gebrek aan ruimte). De toenemende en veranderende zorgvragen betekenden dat er meer personeel kwam. Daarmee veranderde de organisatie en is het zeker een uitdaging om persoonlijke en continuïteit van zorg te blijven leveren. De apotheek en andere disciplines onder één dak zorgen voor kortere lijntjes, samenwerking en daardoor betere zorg voor de patiënt of cliënt. Gewoon even bij elkaar binnenlopen werkt prima.
Nog steeds ben ik op verschillende manieren betrokken bij de euthanasie-ontwikkelingen op landelijk niveau. Daarnaast ben ik verbonden aan het Expertisecentrum Euthanasie, het centraal Tuchtcollege en doe ik waarnemingen en diensten door het gehele land. Aan ‘De Schakel’ ben ik niet meer verbonden. Wel ga ik door als onderzoekster aan de Radboud. Mijn speerpunten zijn laaggeletterdheid, beperkte gezondheidsvaardigheden, kwetsbare ouderen en palliatieve zorg. Ik ben altijd met veel plezier praktijk houdend huisarts geweest. Nooit heb ik dat als stressvol ervaren. Er is nu wel meer ruimte in mijn hoofd voor creatief denken en schrijven. En ik heb geen idee hoe mijn leven er verder uit gaat zien. Voor nu is er herwonnen vrijheid. En dat voelt goed.”
Het verloop in de omgang van voeding en dementie in het verpleegTEHUIS ‘De Horizon’
Inleiding
Nederland heeft in 2050 naar verwachting 1,5 tot 2,6 miljoen 80-plussers, wat twee tot drie keer zoveel is als nu. De toename in de hoeveelheid ouderen noemen we de vergrijzing. In Dukenburg zal de vergrijzing dus ook toenemen. Dementie komt het meeste voor bij de groep 65-plussers. Hierdoor zal in Dukenburg in de toekomst ook steeds meer dementie voorkomen, wat een syndroom is waarvan de oorzaak nog tendeer onbekend is. Echter heeft de omgang met voeding een grote invloed op het verloop van de gezondheid van dementerenden. Mensen met dementie vergeten in de loop van hun aandoening steeds sneller wat ze aan het doen zijn of wat ze hebben gezegd, waardoor er ook vergeten kan worden om te eten of het feit dat ze al hebben gegeten. Hierdoor hebben mensen met dementie ook een hoger risico op het ontwikkelen van ondergewicht of overgewicht, wat negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van deze doelgroep. Hierdoor zijn Demi en Claire, tweedejaarsstudenten Voeding & Diëtetiek, geïnspireerd geraakt om erachter te komen hoe zowel vroeger als nu met voeding en dementerenden in zorg in Dukenburg wordt omgegaan. Om hierachter te komen, hebben zij Margriet en Anouk, casemanager en specialist ouderengeneeskunde bij verpleegtehuis “de Horizon”, geïnterviewd over hoe er daar met dementerenden en voeding werd en wordt omgegaan.
Links de gezamenlijke woonkamer en rechts de keuken in verpleegtehuis ”De Horizon”
De situatie vroeger
‘’Vroeger waren er veel verpleegtehuizen met een grote zaal waar iedere bewoner hetzelfde kreeg te eten. Er was veel minder zicht op de bewoners; ze waren onder toezicht van de huisarts. Er was een andere visie op zorg: destijds verpleeghuis, nu een verpleegTEHUIS. Er was destijds geen sprake van écht persoonlijk contact met de bewoner, waardoor je ook niet op de hoogte was van iemands voedselvoorkeuren. Verzorgers zaten niet gezamenlijk met de bewoners te eten, waardoor ze niet op de hoogte waren van hoe het eetmoment verliep. Slechts het gewicht werd af en toe gecheckt door de huisarts. Nu ligt de nadruk júist op persoonlijk contact, iemands welzijn en goede zorg!’’ – Margriet.
Het verloop nu
“Als iemand hier nu komt wonen, vragen we allereerst hoe deze bewoner behandeld wil worden: wil diegene met de voornaam aangesproken worden, of wat formeler met mevrouw. We willen ook weten of de nieuwe bewoner een gezelschapsmens is, et cetera Als je meer weet van iemand en iemand beter kent, weet je ook beter hoe je beter met deze persoon om kan gaan. Daarom vragen we dus persoonlijke voorkeuren na bij de degenen die hier komen wonen. Ook hebben psychologen in huis die we inschakelen wanneer nodig, bijvoorbeeld wanneer iemand de behoefte hiervoor heeft. Verder wordt hier in de gezamenlijke woonkamer zelf dagelijks vers een maaltijd gekookt door vrijwilligers of huiskamerassistentes, dus als iemand hier komt wonen, vragen we ook wat iemands eetgewoontes zijn: wat vindt diegene wel lekker en wat niet. Daarna vragen we aan de nieuwe bewoner ook nog of deze aan een bepaald ziektebeeld lijdt waardoor je rekening moet houden met bijvoorbeeld nieraandoeningen of ondervoeding. In overleg wordt dan samen met de bewoners maaltijden gemaakt. Tussendoor krijgen ze als thuis ook gewoon een koekje en met een feestdag iets lekkers. Ze eten dan ook gezellig samen in een groep en eten over het algemeen goed en soms zelfs te veel.” – Margriet.
Wat is de relatie tussen voeding en dementie?
Het grootste probleem bij mensen met dementie is dat ze kunnen vergeten te eten of dat ze vergeten dat ze hebben gegeten. Hierdoor kan snel ondergewicht of overgewicht ontstaan. Daarnaast kunnen ze ook problemen hebben met slikken, kauwen of weten niet wat ze met eten moeten doen omdat ze het niet meer herkennen als eten. Hierdoor is het van belang dat deze doelgroep voldoende zorg en aandacht krijgt rondom het eten.
“Degene die te weinig eten krijgen verrijkt eten met extra eiwitten of vetten om het energiegehalte te verhogen Dan bieden we liever drinkvoeding aan. We letten op de individuele behoefte per bewoner, en geven wat ze op dat moment nodig hebben passend bij hun gezondheidssituatie. Desgewenst schakelen we een diëtiste in om de bewoner met ondervoeding weer op gewicht te krijgen en de juiste de voedingstoestand weer te herstellen. Bovendien vragen we soms eventueel om advies wanneer iemand last heeft van kauw- en-slikproblemen Meestal kunnen wel na een bespreking met de arts en de woonbegeleiding zelf een zorgplan opstellen zonder hulp van een diëtiste.”
Zou een diëtist niet als eerste moeten worden opgeroepen bij de dieetbehandeling bij dementie?
“Aan de hand van signalen vanuit de zorg krijg ik, als specialist ouderengeneeskunde van ZZG De Horizon te horen wat er speelt bij welke bewoner. Ik ga kijken waar deze bewoner behoefte aan heeft, zodat ik een goede verwijzing kan opstellen en doorvoeren. Er is hier in het ZZG sprake van een vrijgevestigde diëtiste, waarmee we goede afspraken en een goede samenwerking hebben. De basisvoeding hier in De Horizon is gevarieerd, gezond met af en toe wat lekkers tussendoor. We willen dat mensen genieten van kwalitatief goed voedsel. De Horizon heeft zelf een grote basiskennis van voeding en diëtetiek bij de professionals (arts, casemanager, verpleegkundigen enz.), waardoor de basiskennis van een diëtist zelf al in huis is. Wanneer het ingewikkelder wordt, dan schakelen wij wel expertise van een diëtist in. De reden waarom een diëtist niet vaak wordt ingeschakeld bij personen met dementie is mede door het natuurlijke proces wat de mensen met dementie doorstaan. De dementie maakt (in een verder gevorderd stadium) dat het lichaam voedingsstoffen slecht(er) gaat opnemen. Dit proces is helaas progressief en zal niet meer verbeteren. Het wordt er niet meer beter op, dus laat dan de personen in de laatste fase van het leven genieten van kwalitatief goede en lekkere voeding, dan hebben ze in elk geval dat stukje levenskwaliteit nog! Het natuurlijke verloop van dementie is dat iemandachteruit gaat, minder gaat eten en drinken en uiteindelijk komt te overlijden doordat het lichaam de voedingsstoffen niet meer opneemt. Dit is onderdeel van de ziekte en het natuurlijke proces dat we proberen we te volgen.’’ – specialist ouderengeneeskunde.
Conclusie
Er is veel meer aandacht gekomen voor het individu zelf met dementie. Waar vroeger de patiënt slechts af en toe gewogen werd door de huisarts, was er geen aandacht voor persoonlijke voorkeuren. Er moest zelfstandig gegeten worden zonder toezicht van de zorg, Bij ij ‘De Horizon’ heeft men een positieve wending gemaakt. De patiënt wordt nu gezien als bewoner van het verpleegTEHUIS, waar elk individu zo lang mogelijk op maat de beste zorg en aandacht krijg die hij of zij in zijn of haar situatie nodig heeft. Als iemand overgewicht of ondergewicht heeft wordt gekeken naar de situatie of verandering hierin nog zinvol is of niet. We kunnen dus zeggen dat de zorg bij mensen met dementie een mooie en positieve verandering bij de Horizon in Dukenburg heeft doorgemaakt.
“Ze houden al sinds dat we hier wonen rekening met mij, ze vragen wat wij lusten en niet lusten en sluiten daarop aan. Dit is een goede verandering. Daarom vind ik nu het eten nog lekkerder dan in het begin, waarschijnlijk omdat ze mijn/onze wensen en behoeften nóg beter kennen!’’ – Ietje, bewoner van “De Horizon.”
Tekst en foto’s: Demi Grouwstra en Claire Martens(Hogeschool Arnhem en Nijmegen) mei 2022
De betekenis van de diëtiek voor de Nederlandse Volksvoeding
Inleiding
Tot aan de 18de eeuw was het dieet van de meeste Nederlanders sober. Alleen de adel en zeer welgestelden konden zich de luxe van een meergangen maaltijd met diverse producten permitteren. Het volksvoedsel was overwegend brood dat afhankelijk van de streek van tarwe, rogge of gerst gebakken werd. Een jonge krachtige boer kon met hardwerken net voldoende calorieën aan brood produceren opdat hij zijn vrouw en 2 of 3 kinderen kon voeden. De overige kinderen stierven meestal vroegtijdig. Daardoor was tot het begin van de 19de eeuw de bevolkingsgroei minimaal. Dat veranderde toen men de aardappel als volksvoedsel ging invoeren Dit gebeurde gedurende de periode 1780-1810 in brede delen van ons land. De aardappel was eenvoudig te kweken en leverde nochtans voldoende calorieën en eiwitten op dat eenzelfde boer nu een gezin met 3-5 kinderen kon voeden en onderhouden. Met de komst van de aardappel verdween ook de scheurbuik een veelvoorkomende volksziekte in die dagen, wat zoals later bleek op Vitamine C gebrek berustte. Aardappelen bevatten wel dit vitamine in tegenstelling tot granen. Het gemiddelde volksmenu bestond in het begin van de 19de eeuw voornamelijk uit aardappelen soms aangevuld met goedkope groente (vaak zelf verbouwd), waaraan men soms een stuk vet of goedkoop vlees aan toevoegde. Soms at men ook bij de aardappelen panharing die in grote hoeveelheden op de Zuiderzee en langs de kust gevangen werd. Als smaakmakers dienden stroop, azijn en mosterd. De sterfte was in die periode in die periode niettemin zeer hoog, doordat ziekten en epidemieën in een hongerende bevolking genadeloos toesloegen. Ziekten hadden al gauw een dodelijke afloop, omdat een groot deel van de bevolking aan een chronische vorm van lichte ondervoeding leed. Deze eenzijdige aardappel teelt stagneerde na enkele jaren volledig.
Eind juli 1845 vernietigde een plantenziekte die ook enkele jaren daarna nog voortduurde de gehele aardappeloogst. Razend snel verspreidde zich een schimmel, de phylophthora infestans, over de aardappelakkers. In enkele weken ging daardoor de hele in aanwas zijnde aardappelen volledig verloren. Vooral in Ierland leidde dit tot massale sterfte maar ook in Nederland bestond een kortstondige noodsituatie in de voedselproductie. Dit heeft haar sporen in de bevolkingsgroei nagelaten. In 1845-1847 is sprake van een toenemende sterfte onder de bevolking waardoor het bevolkingsaantal afnam. Een revolutie dreigde zelfs
Na 1860 nam de welvaart van de bevolking geleidelijk aan weer wat toe en stierf niemand meer van de honger. De gemiddelde voedingstoestand van de gewone burger was niettemin nog steeds bedroevend. Met onverbiddelijke wreedheid constateert de statistiek, dat de toestand va de algemene lichamelijke welstand der ingezetenen in den laatsten tijd ongunstiger was dan vroeger. De lijsten voor de loting voor de conscriptie bewijzen, dat de lichaamslengte van het lichaam bij den man afnam. Nooit waren zoveel zwakke vrouwen, lijdende aan bloedarmoede en bleekzucht. Zo menigvuldig als in onzen tijd. Scrofuleuze aandoeningen, zenuwkwalen, nemen jaarlijks in uitgestrektheid toe; de sterfte onder de kinderen is, in weerwil de vorderende geneeskunde tegenwoordig hoog
Een omslag bij de volksvoeding na 1860
Een belangrijke omslag bij de productie van de volksvoeding zien we vanaf 1860 op vele fronten. Het voedsel wordt niet alleen goedkoper maar er verschijnen veel nieuwe voedselproducten waardoor het volksdieet gevarieerder werd. Dit was vooral te danken, aan verbetering van de landbouw, de opkomst van de tuinbouw, de industrialisatie van de voedselbewerking, de betere conserveringstechnieken en vooral de toepassing van het chemische onderzoek bij de productie van de voeding.
De agrarische techniek verbeterde en ook door diepgaander kennis van de landbouw verdubbelden de oogsten. Ook de plantenziekten konden effectief worden bestreden. Mede daardoor daalde voedselprijs o.a. van brood geleidelijk Daarnaast ziet men in deze periode in het Westland de tuinbouw opkomen. Dit bood de mogelijkheid om goedkoper en van betere kwaliteit groenten te telen maar ook de groenteteelt te verbreden door o.a. nieuwe gewassen aan ons voedselpakket toe te voegen. Daardoor ontstond een veel gevarieerdere volksvoeding.
Belangrijk was ook dat verlies van voedsel kon worden tegen gegaan door betere conserveringstechnieken, De weckfles en de blikvoeding werden populair waardoor ook buiten het seizoen voldoende groenten bij de warme maaltijd beschikbaar kwamen. De naam wecken komt van de uitvinder Johann Carl Weck In 1895 kocht hij het patent op voor de productie van speciale, door middel van een rubberen ring afsluitbare glazen potten waarin voedsel lange tijd kon worden bewaard. Deze potten zijn in de jaren 1880 ontwikkeld door de Duitse chemicus Rudolf Rempel, terwijl de Belgische bakker Nicolas Apert rond 1810 deze speciale conserveertechniek al ontdekt had. Weck was zelf vegetariër en hij was vooral geïnteresseerd in Rempels techniek omdat deze de mogelijkheid bood om fruit lang te conserveren zonder dat daarvoor alcohol nodig was. De uitvinding in 1862 van de pasteurisatietechniek, genoemd naar Louis Passteur, maakte het mogelijk melk te conserveren om door het verhitten en ongewenste bacteriën te vernietigen. Deze pasteurisatie werd in de laatste decennia van de negentiende eeuw breed toegepast in de zuivelindustrie. Melk was door deze pasteurisatie ook beter houdbaar, een aanwinst in de tijd dat geen koelkasten bestonden. Al deze vormen van conservering waren een welkome aanvulling en verbetering op de oudere conserveringstechnieken zoals inzouten, inleggen in suiker, drogen en roken van voedingsproducten. Dit maakte het voedselpakket ook veelzijdiger een ook veel gezonder en smakelijker.
Door de mechanisatie van de voedselindustrie met behulp van stoomkracht ziet men vele nieuwe bedrijfstakken ontstaan, zoals de suikerindustrie (bieten) aardappelmeel fabrieken, maalderijen voor graanproducten etc. Brood wordt op industriële schaal gebakken waardoor de broodprijs daalt en de kwaliteit van het brood verbetert. Broodmeel werd in die dat vervalst en dat gebeurde in de fabrieken dank zij Sarphatie niet meer. Eind negentiende eeuw had bijna iedere stad met meer dan 40.000 inwoners een broodfabriek. In de grootste steden was omstreeks 1910 zelfs bijna de helft van het brood van deze fabrieken afkomstig en overal bestond de klandizie uit arbeiders en de kleine burgerij.
Misschien nog wel het belangrijkste was dat de chemische industrie zich op de analyse van het voedsel wierp. Daarmee hoopte men zicht te krijgen op de voedingswaarde en de samenstelling van het voedsel. maar ook om nieuwe voedingsproducten te kunnen maken. Een pionier op het vlak van de voedselchemie was Justus von Liebig. In 1847 publiceerde hij het eerste modern wetenschappelijke werk over voedselchemie met de (oorspronkelijk Engelse) titel Researches on the Chemistry of Food.[2] Aanvankelijk hield de voedselchemie zich vooral bezig met het analyseren van de samenstelling van voeding; zo ontstond het onderscheid tussen koolhydraten, eiwitten en vetten. Ook bepaalde mineralen waren bij voor een goeddieet nodig zoals calcium en fosfor voor de botgroei. Daarmee legde deze chemie van het voedsel de basis voor een wetenschappelijk gefundeerde voedingsleer.
Tegen het einde van de 19de eeuw zien we het dat het huidige Nederlandse voedingspatroon geleidelijk het standaard voedsel pakket van de bevolking wordt. Gebruik werd een brood of papmaaltijd ‘s morgens en als warme maaltje het bekende VGAtje waarbij de vleesportie meestal het feest van de zondag was en een eventueel restje voor de maandag werd bestemd. Woensdag werd gehaktdag. Het resterende vlees (er waren geen koelkasten) van het weekend werd dan tot gehakt vermaalt en goedkoper aangeboden. Vrijdag was bij katholieken vleesloos en soms werd dit dan aangevuld met vis of (half) ei. Op het platteland was de middag het tijdstip voor de warme maaltijd. De kantoorman en de fabrieksarbeider namen voor s’ middags meestal het gevulde broodtrommeltjes mee naar het werk en vaak ook nog een tuitje met koffie en thee voor de lunch. De verbreiding van groente als belangrijk element in het avondeten is in Nederland in de 20e eeuw vanwege de vitaminen rijkdom van groenten doelbewust door de overheid bevorderd.
Een belangrijk laatste punt voor een goede voeding is de juiste voedselbereiding. Een onjuiste wijze van koken kan schade aan het voedsel opleveren en waardevolle voedingselementen te niet doen.
Voorstellingen van modern, gezond en ordelijk eten en leven die in deze periode volksbreed ingang vonden lagen ten grondslag aan de uitbreiding van de opleidingen van het (stedelijk) huishoud- en landbouwhuishoudonderwijs. Deze opleidingen, rond 1890 begonnen als particulier initiatief van bevlogen middenklasse vrouwen, en waren in eerste instantie bestemd voor dienstboden, en huisvrouwen. De eerste kookschool ook wel spottend “de spinazieschool” genoemd, ziet men in den Haag in 1881. Snel daarna wordt koken en voeding onderdeel van de huishoud en industrie scholen en ambachtsscholen voorde koksopleiding. De Nederlandse huishoudschool of kookschool behoorde tot het lager beroepsonderwijs en leidde op voor een beroep als huishoudster of dienstbode of had als functie vrouwen voor te bereiden op hun klassieke rol als huisvrouw. Op deze scholen leerden alleen meisjes koken, huishouden, voedingsleer en de basisvaardigheden die bij huishouden van pas komen, zoals het bijhouden van een huishoudboekje en handwerken. Aan de huishoudschool was soms een eenjarige vormingsklas verbonden, die toegang bood tot bepaalde opleidingen, zoals lerares koken en later zelfs die van diëtiste. Met het in werking treden van de Nijverheidswet in 1921 kwam het landbouwhuishoudonderwijs onder het ministerie van Onderwijs te vallen in plaats van onder dat van Landbouw. De wet regelde de akten voor leraressen: huishoudelijk werk en wasbehandeling, koken en voedingsleer (akte NVIII). Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden huishoudleraressen, zoals we eerder zagen, geprobeerd zich nuttig te maken door huisvrouwen te adviseren hoe zuinig om te springen met de beschikbare brandstof en het schaarse voedsel. De overheid had dit onderwijs na de oorlog erkend en gedeeltelijk gesubsidieerd.
Mede door deze verbeterde voeding steeg in Nederland in de 19de eeuw het inwoneraantal van 2 miljoen naar 5 miljoen. Zelfs de economische crisis van de jaren dertig kan niet voorkomen dat de levensstandaard van de lagere klassen snel toeneemt. Verwerkt voedsel wordt populairder bij alle bevolkingslagen: bouillonblokjes, gecondenseerde melk, koekjes. Vooral blikvoedsel is de trots van de kruidenier, omdat deze uitvinding de consumptie van groenten en fruit van hun seizoen gebondenheid verlost. Ook de per capita consumptie van vlees, eieren, suiker en zuivel neemt tijdens het interbellum toe. Het nationale dieet leunde vanaf die periode veel minder sterk op basale koolhydraatbronnen als brood en aardappelen.
De opkomst van de voedingsleer
De voedingsleer heeft sinds het midden van de 19e eeuw een ontwikkeling langs de randen van de geneeskunde doorgemaakt. Bij het medisch onderwijs bestond weinig interesse in de voedingsleer, dat men liever aan chemici overliet. Momenteel is voedingsleer echter een belandrijke medische discipline o.a. van de interne geneeskunde en kindergeneeskunde geworden. Hoewel negentiende-eeuwse Nederlandse medici wel aandacht hadden voor de relatie tussen voeding en gezondheid en zij een verbetering van de volksvoeding als een maatschappelijk belang beschouwden, leidde dit niet tot een vaste plaats voor voedingsleer in het medisch curriculum. Een grote uitzondering was echter dat bij de opleiding van officieren gezondheid dit onderwerp bij de fysiologie extra aandacht kreeg. De docent van dit vak was FC Donders, die later een wereldberoemde oogarts zou worden en de grondlegger van de Utrechtse oogheelkunde. Zijn Ooglijders Gasthuis dat hij opzette zou wereldberoemd worden. Daardoor is zijn belangrijke werk op het gebied van de voedingsleer op de achtergrond geraakt. Donders schreef als eerste Nederlander in 1854 een veel gelezen boek getiteld: “De voedingsbeginselen. Grondslagen eener algemeene voedingsleer, van een aantal aanteekeningen voorzien”. Deze voedingsleer tendele gebaseerd op Duits wetenschappelijk onderzoek op dit gebeide werd zeer populair. Het was een ongemeen helder en sierlijk geschreven boekje, uitblinkend door rijkdom van kennis, scherpzinnige en weldoordachte kritiek en daarbij door eenvoud van voorstelling. Opmerkelijk is dat hij in dit boek stelling nam tegen de opvattingen van zijn tijd, dat alles in het gereede komt door het vrije spel der krachten. Hij houdt daarom een pleidooi voor krachtige maatregelen inzake de voedselvoorziening. Een enkel citaat zou in onze tijd geschreven kunnen zijn. De strekking is zo stelt Donder is de ongelukkige verhouding der voedingsbeginselen, die aan de voortgaande ontwikkeling van geest- en lichaamskracht in den weg staat, en in de gewoonten en kunstmatige behoeften onzer maatschappij geworteld. Vrije ontwikkeling kan hier tot herstel niet toereikend zijn, want aardappelbuiken zijn tevreden met aardappels en gevoelen hieraan allengs behoefte. Daarom moet de staathuishoudkunde uit haar laisser faire worden wakker geschud, en daartoe kan het besef van datgeen, hetwelk op grond van wetenschap en ervaring als noodzakelijke behoefte voor de volmaking van den mensch en het menschdom vereischt wordt, het zijne bijdragen. FC Donders had dus een ver voortuitziende geniale blik, zoals hij ook bij zijn baanbrekend werk in de oogheelkunde bewees.
Het zwaarte punt van het nieuwe voedingsonderzoek lag echter in Duitsland en wel door de samenwerking van industrie en universiteit. Vooral de onderzoeksgroep in München werd wereldberoemd en heeft veel aan de ontwikkeling van de voedingsleer bijgedragen. Met name noem, ik de onderzoeksgroepen rond Liebig die voorheen de samenstelling van ons voedsel chemisch geanalyseerd hadden en nieuwe voedingsproducten ontwikkelden. Liebig kan daarom als een van de grondleggers van de Duitse voedselindustrie beschouwd worden. Bestond b ij de vroege onder zoekers vooral belang stelling voor de samenstelling van het voedsel en zijn voedingswaarde steeds meer ging men zich afvragen wat het voedselpakket van een gemiddelde Duitse arbeider moest omvatten. Belangrijke onderzoeker was hier Karl von Voit die zich onder meer richtte op de calorische waarde van het standaardiseert van de doorsnee Duitse arbeider en ook op de noodzakelijk fractie eiwit van dit voedsel. Voit was chemicus en fysioloog (rond 1860) en behoorde tot de Münchener groep voedingsfysiologen voor het merendeel oud leerlingen van Liebig. Voit werd een hoog aangeschreven professor, en vader van de Münchener School voor Diëtetiek, wiens studenten zich over de hele wereld verspreidden. Zijn Amerikaanse leerlingen zoude de grondslag leggen voor de wetenschappelijke diëtiek in de Verenigde Staten. Voit wordt algemeen wordt beschouwd als de grondlegger van de diëtetiek. De resultaten van hun onderzoek werden publiek gemaakt bij een congres in München georganiseerd door de Duitse Vereeniging voor het openbaar gezondheidswezen. Ook hier ten lande kreeg dit congres in pers veel aandacht. Wat bleek. De voeding in openbare inrichtingen, van Staatswege of gemeentewege verstrekt, misten meestal een juiste wetenschappelijke grond, wat de behoeften betreft der individuen, die gevoed moesten worden. Daarom werd aangedrongen op een herziening der voedings-regulaties die in dergelijke inrichtingen vigeerden.
Voit onderzocht later ook de hoeveelheid calorieën die nodig waren bij verschillende typen arbeid, waarbij men op basis van de energie behoefte de zwaarte vaan de arbeid kon definiëren. De gemiddelde calorie behoefte van de gemiddelde Duitse arbeider bedroeg in die dagen ongeveer 3300 kcal, het doorsneewerk in die tijd was dus zware arbeid. Veel van deze onderzoekingen zijn geverifieerde o.a. door Boquet in Utrecht en later door vele anderen en grotendeels bevestigd.
Aan het einde van de 19de eeuwarbeid ziet men geleidelijk aan de klassieke voedingsleer ontstaan. Afhankelijk van beroep, leeftijd en sekse en andere externe omstandigheden stelde men voor ieder menstype de voedselbehoefte vast. Als basis gebruikte men de begrippen van de klassieke voedingsleer, te weten de noodzakelijke hoeveelheid energie in calorieën, eiwitten en mineralen zoals calcium, fosfor, natrium en kalium om gezond te kunnen leven. Het bleek als snel dat dit klassieke voedselmodel te eenvoudig was. Het was duidelijk dat de bestaande klassieke voedingsleer te kort schoot en dat de werkelijke voedingsleer veel gecompliceerder was dan men eerst aannam. Er waren nieuwe ontdekkingen voor nodig om de klassieke theorie te kunnen aanvullen
Het was bekend dat rachitis en scheurbuik voeding gebonden aandoeningen waren. Maar met de klassieke voedingsleer kon men hiervoor geen goede verklaring geven. Een doorbraak was dat men in deze periode ontdekte, dat niet alleen nutriënten zoals vetten, koolhydraten eiwitten en sommige mineralen nodig waren. Ook diverse andere voedingselementen bleken in uiterste kleine hoeveelheden noodzakelijk. Zij werden daarom micronutriënten genoemd. Dit waren complexe voedingsstoffen die in uiterst kleine hoeveelheden voor een gezonde en volwaarduig voeding essentieel bleken. Deze konden niet eerder worden aangetoond omdat de chemische analysemethoden van die tijd dat niet toelieten. Deze micronutriënten bleken later complexe chemische verbindingen te zijn. In 1912 jaar lanceerde de Pools-Joodse biochemicus Casimir Funk hiervoor het eerst de naam ‘vitale amines’, later afgekort tot vitamines. Funk veronderstelde dat deze micronutriënten hoofdzakelijk uit chemische verbindingen bestonden behorende tot de klasse amines, later bleek dat niet zo te zijn.
Bij het onderzoek van deze vitamines was een groep Nederlandse onderzoekers nauw betrokken, Eijckman een Utrechtse patholoog had in samenwerking met Grijns in Indonesië ontdekt, dat de veel voorkomende beriberi ziekte door consumptie van rijst met een zilvervlies kon worden genezen. Men dacht eerst dat beriberi een bacteriologische oorzaak had. In 1929 kreeg Eijckman voor zijn onderzoek de Nobelprijs. Uiteindelijk wisten Jansen en Donath eveneens werkzaam in Indonesië het anti-beriberi bestanddeel uit deze zilvervliesjes te isoleren en te definiëren. Het bleek het vitamine thiamine te zijn dat ook bekend werd als het vitamine B1
Daarna zijn in de periode 1920 -1960 11 diverse andere vitamines opgespoord. Die bij tekorten voorheen ernstige voedingsdeficiëntieziekten gaven zoals scheurbuik (vit C ), rachitis (vit D), beriberi(vit B1), bloedarmoede (vit B12) etc. etc. die door toediening van het juiste vitamine konden worden genezen. Veel van deze vitaminen kregen aanvankelijk een hoofdletter van het alfabet als naam, later werd meer de chemische naam gebruikelijk. Voeding en geneesmiddelen groeiden steeds dichter naar elkaar
Naast deze vitamines ontdekte men dat ook bepaalde mineralen eveneens in micro-hoeveelheden nodig waren voor een volwaardige voeding: Deze micromineralen noemde men sporenelementen. Tot de algemeen bekende sporen elementen behoren ijzer en jodium. Jodiumtekort was de oorzaak van de veel voorkomende kropziekte (zwelling van de hals door de vergrootte schildklier) een ziekte die in Nederland verdween toen men sporen jodium aan keukenzout toevoegde. Een ander belangrijk sporenelement bij de voeding was ijzer. Te kort aan ijzer leidde tot bloed armoede. Vooral spinazie bevatte zeer veel ijzer. Om de consumptie van ijzer in spinazie te verhogen, creëerde men de stripfiguur Popey the Sailorman die de meeste ouderen zich nog wel herinneren. Na het verorberen van een blikje spinazie was Popey pas tot heroïsche daden instaat.
Vóór de Tweede Wereldoorlog kwam er van de medische zijde steeds meer belangstelling voor de voedingsleer.
In de eerste plaats moeten hier de consultatie bureau en de kinderartsen worden genoemd. Voedingsstoornissen door verkeerd dieet kwamen bij zuigelingen veel voor en waren de oorzaak van veel kindersterfte. Vitamine gebrek zag men ook vaak zoals de botziekte rachitis door Vit D te kort. Later werden standaard vitamine D druppels op het consulatie bureau toegediend en ook wel vit K-druppels voor een goede bloedstolling.
Ook bij de interne geneeskunde kreeg de voedingsleer om meerdere redenen een steeds belangrijker plaats. Dieetvoeding werd immers voor uiteenlopende groepen patiënten voorgeschreven zoals bij lijders aan tuberculose, nierziekten of diabetes tot en met degenen die geplaagd werden door vetzucht of ‘winterhanden en wintervoeten’. Bovendien werden heel wat kwalen dieetvoeding door de dokter geadviseerd. In veel gevallen kwam van dit advies weinig terecht omdat men voor het volgen van een dieet, instructies moest krijgen
De opkomst en ontwikkeling van het beroep diëtist
In Nederland is het beroep diëtist van recente datum. In de beginjaren waren diëtisten vooral werkzaam in het ziekenhuiskeukens. Nu is een diëtist een duidelijk omschreven paramedische beroep dat ook als vrijgevestigde beroepsbeoefenaar kan worden uitgevoerd. Pas na de tweede wereldoorlog is hier in Nederland dit beroep tot wasdom gekomen. Steeds meer spelen bij de medische en verpleegkundige zorg de diëtisten in tal van hoedanigheden een steeds belangrijker rol, ook in Dukenburg. In Dukenburg hebben we enkele zelfstandige diëtisten praktijken. In de tegenwoordige tijd zijn diëtisten nauwelijks meer weg te denken. Soms ziet men diëtisten opgenomen in het team voor de eerste lijn gezondheid zorg en zij worden steeds meer betrokken bij de behandeling en advisering van patiënten als het om voeding of eetstoornissen (anorexie) gaat. In het gezondheidscentrum de Schakel met diverse vormen van medische dienstverlening worden ook diëtiekdiensten aangeboden.
Een dieet is een voeding die aan een specifieke leefregel voldoet. Het woord dieet is afgeleid van het Griekse woord “diaita”, wat zoveel betekent als “leefregel”. Diëtetiek wordt ook wel gedefinieerd als ‘de toepassing van de voedingswetenschap op de mens bij gezondheid en ziekte’. De term ‘diëtist’, wordt nu meestal gebruikt om een beoefenaar die bij het samenstellen van een goed dieet netrokken is en daarbij de patiënt adviseert is
Het eerste gebruik van de officiële titel van diëtist was in 1899 in de Verenigde Staten toen de diëtist werd beschreven als ‘een persoon die in een ziekenhuis werkte en voedzame maaltijden aan patiënten verstrekt’. Zij was opgeleid tot huishoudkundige en na studie van bijkomende vakkennis in een ziekenhuis was aangesteld. De opleiding was aanvankelijk nog niet geüniformeerd, maar groeide geleidelijk aan uit tot een voedingsdeskundige die artsen bijstond bij de voorlichting over het volgen van het voorgeschreven dieet en de bereiding van smakelijk dieetmaaltijden. In de periode kregen patiënten steeds meer het doktersadvies om een dieet te volgen bij de medische behandeling. .Maar bij onderzoek bleek dat van de uitvoering van deze adviezen weinig terecht kwam. Reden waarom men naar jonge vrouwen zocht die de patiënten i n het ziekenhuis deze instructie zou kunnen geven.
Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)
Diëtisten vervulden tijdens de Eerste Wereldoorlog veel belangrijke rollen, zowel in het buitenland als aan het thuisfront. Tijdens de oorlog werden 356 diëtisten gerekruteerd voor de VS- legerdienst via het Amerikaanse Rode Kruis. Het beroep werd voor het eerst in de Verenigde Staten in 1917 als een zelfstandig beroep geregistreerd door de oprichting van de American Dietetic Association (ADA), die de eerste conferentie van diëtisten in Cleveland, Ohio. 1920 organiseerde en waarbij de eerste overheidsvoorschriften met betrekking tot diëtisten werden gepubliceerd. Diëtisten werden ingedeeld in een subprofessionele categorie met functies waarvoor twee jaar opleiding in huishoudkunde nodig was In juni 1925 werd het eerste nummer van The Journal of The American Dietetic Association naar de leden verzonden. Daarin eiste de American Dietetic Association eiste dat alle toekomstige leden een vierjarige hbo-opleiding plus zes maanden ziekenhuisopleiding moesten volgen. Het beroep diëtist bleek een grot succes waarvoor veel belangstelkling bestond.
In het Verenigd Koninkrijk volgde met de diëtisten opleidingen daarna snel; n 1924 werd de eerste diëtetiekafdeling geopend in de Edinburgh Royal Infirmary. De British Dietetic Association (BDA) werd opgericht in 1936. Het beroep ontwikkelde zich snel in andere landen en in 2004 waren er 23 diëtistenverenigingen geregistreerd bij de Europese Federatie van de Vereniging van Diëtisten en 36 nationale diëtistenverenigingen bij het International Committee of Dietetic Associations.
In Nederland zien we eerste ontwikkelingen voor diëtisten na de eerste wereldoorlog. In deze naoorlogse periode ziet men hier een omwenteling op vele terreinen in de samenleving. Optimistische idealen van modernisering, vooruitgang, efficiency en emancipatie doortrokken vrijwel het gehele maatschappelijke leven. Wetenschappers die met elkaar deel uitmaakten van de zich snel ontwikkelende kennisinfrastructuur van voeding en voedsel, namen deel aan dit discours. Zij wilden het kwaliteitsniveau van de samenleving verhogen door de kwaliteit van het voedsel te verbeteren. Het bedrijfsleven, de overheid en de vele nieuwe organisaties die zich in deze periode gingen richten op de afstemming van productie en consumptie, stonden in direct contact met deze wetenschappers en deelden veelal hun idealen. Langs verschillende kanalen werd de kennis doorgegeven naar de nieuwe consumenten in de steden en naar de achterstandsgezinnen zowel in de steden als op het platteland. De eisen van hygiëne in huis en keuken konden niet vaak genoeg worden herhaald en behalve het gevaar van de bacterie was ook het heil van de vitamine een zaak die het publiek onverwachts aansprak. Een ander belangrijk nieuw initiatief was de oprichting van het Nederlands Instituut voor de Volksvoeding (NIVV) in 1919 door de medicus dr. E.C. van Leersum te Amsterdam. Aanleiding hiertoe waren de oorlogservaringen, die in de eerste plaats onder de minst bedeelden en werklozen tot voedseltekorten en gezondheidsrisico’s hadden geleid
In deze naoorlogse periode ziet men dan ook een sterke expansie van het ziekenhuiswezen, verpleeginrichtingen (denk o.a. aan sanatoria, en krankzinnige inrichtingen) en bejaardentehuizen. Veel lokale ziekenhuizen zijn in deze periode met de sterke bevolkingsgroei ontstaan vanuit de behoefte van iedere streek om een eigen ziekenhuis diende te hebben waar röntgenapparatuur en ECG-apparaten beschikbaar waren en men tevens medische specialistische hulp en verpleging kon krijgen. Het is duidelijk dat internisten bij de behandeling speciale diëten bij de behandeling van een aantal aandoeningen voorschreven. Ook in bekaarden te huizen waren veel ouderen die een dieetregel moesten volgen voor aandoeningen die vooral bij ouderen voorkwamen zoals diabetes nier en hartziekten etc. In de ziekenhuizen kon men niet alleen volstaan met een standaard voeding, maar men moest tevens deskundigheid hebben wat betreft diëten die door de specialist bij de ziekenhuisverpleging werd voorgeschreven. In veel gevallen adviseerden huishoudelijke leraressen in de dieetkeuken zonder dat zij hieromtrent specifieke deskundigheid bezaten.
De eerste diëtisten opleiding (1935)
In 1935 ging aan de Nieuwe Amsterdamse Huishoudschool de nieuwe opleiding voor diëtisten van start, op initiatief van de gepensioneerde, maar nog steeds energieke Martine Wittop-Koning prof Groen en de arts F.A. Steensma, die jarenlang lessen voedingsleer aan de school had gegeven. Tot deze opleiding werden vooral toegelaten docenten met een NVIII akte, die naast een deskundigheid op het gebied van voeding ook bekwaam waren kennis over te dragen aan de patiënten. De opleidingen resulteerden in een toenemende professionalisering; deskundige vrouwen konden nu ruimer worden ingezet bij het onderwijs en de voedingsvoorlichting. Achteraf bezien kwamen deze nieuwe kennis en professionalisering juist op tijd tot stand om hun nut te kunnen bewijzen. Deze diëtisten opleiding werd een succes. Veel van deze nieuw opgeleide diëtisten vonden werk in ziekenhuizen en diverse andere instellingen waar dieetpatiënten waren opgenomen.
In 1941 tijdens de bezetting is door de stuwende kracht van mevrouw Wittop de Koning de Nederlandse Vereeniging voor diëtisten opgericht. Het was de tijd van de bezetting en voedselschaarste dreigde Doelstelling was het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening door de diëtist, het bevorderen van de deskundigheid van de diëtist, de promotie van het beroep diëtist, het voeren van overleg met derden zoals zorgaanbieders, zorgverzekeraars, overheid en het onderhouden van contacten met de pers en het verstrekken van informatie aan de leden. Voedselschaarste stond voor de deur en een aangepast voedingsbeleid en voorlichting van dieetpatiënten was urgent. Bij de bonnen distributie werd aanvankelijk met de behoefte van dieet patiënten rekening behouden.
Grote veranderingen ziet men vooral in de naoorlogse periode toen het beroep diëtist ook in de samenleving doorbrak. Belangrijk was de oprichting van het tijdschrift voor diëtisten door de vereniging in 1945. Al in 1948 wordt door het rijk het beroep formeel erkend en werden er examen eisen opgesteld. In 1950 volgde er een wettelijke erkenning van het beroep diëtist. Examens worden afgenomen in door de Inspectie goedgekeurde ziekenhuizen. Afgestudeerde diëtisten worden geregistreerd bij de Inspectie. Als gevolg hiervan werd in 1952 de N VIII-opleiding omgezet naar de N XII-opleiding. Daarnaast wordt de opleiding geherstructureerd. De opleiding diëtist start met een opleiding aspirant-diëtist van drie jaar en een eenjarige geavanceerde diëtistenopleiding nog daarna. Deze opleidingen waren ook toegankelijk voor mannen, met een evenwaardige opleiding als voor vrouwen (leraar kok). In 1953 volde de instelling van een contactcommissie met als doel de opleidingen in Amsterdam, Den Haag en Nijmegen te coördineren en aan te passen aan het zich ontwikkelende beroepenveld.
In de beginjaren hadden diëtisten vooral een taak in de keukens van ziekenhuizen, senioreninstellingen etc. . Maar geleidelijk groeit tevens het aantal directe patiënten contacten om voorlichting te geven over de voorgeschreven diëten en hoe hiervan een smakelijke maaltijd was te bereiden was. In een ziekenhuis, verzorgingshuis of andere instelling kwam een diëtist je aan je bed voorlichting geven als deze door de specialist, maar ook een voedingsassistente, arts, verpleegkundige of andere medische professional wordt voorgesteld. Maar de patiënt kan ook rechtstreeks zelf om voorlichting vragen omdat je bijvoorbeeld vragen kunt hebben over je voedingskeuze. Je kunt je voorstellen dat het prettig is als iemand je tips kan geven als je misselijk bent na een chemokuur. Soms is gewone voeding niet voldoende en kun je wel wat extra’s gebruiken in de vorm van drinkvoeding of sondevoeding gebruiken. In het ziekenhuis wordt dit voor je geregeld, maar een diëtist kan zorgen dat je thuis ook de juiste producten ontvangt. Daarmee veranderde geleidelijk in de loop der jaren de rol van de diëtist van dieetadviseur in de ziekenhuiskeuken tot zelfstandige professional. Anders gesteld, de diëtist wordt nu geaccepteerd als de expert in de planning en evaluatie van voedingszorg voor patiënten die therapeutische voedingsschema’s nodig hebben en voor de bevolking in het algemeen ook voedingsvoorlichting geeft
De paramedische erkenning van het beroep werd geregeld in het diëtisten-besluit van 1972. Daarmee werd de diëtist nu officieel tot de paramedici beroepen gerekend. Dit diëtistenbesluit omvatte regels over de verwijsprocedure van medicus naar diëtist, de belofte van geheimhouding, het bewijs van bevoegdheid, de titelbescherming en de exameneisen. Daarmee is de weg vrij voor de zelfstandige beroepsuitoefening van het Diëtisten beroep. De eerste formele functieomschrijving van de diëtist in het ziekenhuis was in 1975 die een gewijzigde beroepsuitoefening markeert. De eerste profielschets van de Nederlandse diëtist volgt in 1979 en in 1983 worden de adviestarieven vastgesteld voor zelfstandig werkende diëtisten. Momenteel ziet men veel diëtisten zowel intra- en extramuraal werken, met een eigen praktijk en in loondienst, Naast meer algemeen georiënteerde diëtisten ziet men vooral in zorg instellingen ook meer gespecialiseerde diëtisten afhankelijk van het type zorg dat wordt verstrekt.
De moderne diëtist
Het woord ‘diëtist’ is voor heel veel mensen nu haast onlosmakelijk verbonden met ‘afvallen’. Het klopt dat een diëtist je daarbij goed kan begeleiden, maar een diëtist kan zoveel meer. Op het gebied van voeding en gezondheid is de diëtist dé deskundige. Zo kun je een diëtist bezoeken als je diabetes hebt, of hart- en vaatziekten of overgewicht. Maar een afspraak bij de diëtist is zeker ook aan te raden als je last hebt van een voedselallergie of een prikkelbare darm, als je kauw- of slikproblemen hebt, ondervoed bent of ondergewicht hebt of als je op een gezonde manier veganistisch wilt eten. Diëtisten kunnen je ook helpen om als (top)sporter beter te presteren: veel sportploegen. Olympische sporters huren vaak een diëtist in om hun voeding te optimaliseren.
Het beroepsprofiel van de diëtist is de laatste jaren zowel in de breedte en de sliepte sterk uitgebreid. Men vindt diëtisten nu ook buiten de gezondh32eidszorg zoals ● sportclubs en sportorganisaties; ● fitness- en wellness-instituten; ● voedings- en farmaceutische bedrijven;● catering;● voedselveiligheid, kwaliteit en labeling en onderzoeksinstituten. In de diepte ziet men een uitbeelding door sub specialisatie Zo heeft mimen diëtisten voor maagdarm aandoeningen, nieraandoeningen, stofwisselingsziekten, anorexia patiënten, allergische aandoeningen. Deze specialisaties hielden in dat de opleiding voor diëtist werd uitgebreid ren verzwaard. Om je diëtist te mogen noemen, moet je nu een 4-jarige Hbo-opleiding Voeding en Diëtetiek gevolgd hebben. Veel diëtisten specialiseren zich daarna. Zo zijn er speciale diëtisten-kwalificaties voor sportdiëtisten, kinderdiëtisten, eerste lijn diëtisten en allergiediëtisten etc.
Toch blijft de sector voeding en zorg de belangrijkste werkgever voor diëtisten. Waren vroeger dichtritsten voornamelijk werkzaam in ziekenhuizen nu ziet men ook diëtisten bij instellingen voorverpleging, verzorging en bejaarden instellingen, in de(verstandelijk) gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg. De diëtist is ook steeds meer actief in de eerstelijns gezondheidszorg, vaak in samenwerking met bijvoorbeeld de huisarts of de thuiszorg. Bij lichte vormen van Anorexia wordt de primaire behandeling door diëtisten in samenwerking met de huisarts aanbevolen
Veroudering en Voeding
Ondervoeding is bij veroudering in Nederland een veelvoorkomend probleem. Dit percentage loopt zelfs op tot 20% van alle 75 plussers. Vooral alleen staande ouderen bliijken bij het voor zich zelf koken onvoldoende op het juiste voedingspatroon te letten Vooral de laatste jaren ziet men de belangstelling bij de diëtiek voor gezonde voeding voor ouderen toenemen, zowel bij de intramurale als ook in extramurale zorg. Dit is niet verwonderlijk aangezien zich er een sterke vergrijzing van de samenleving heeft voorgedaan. Om de gezondheidstoestand van ouderen zo goed mogelijk te handhaven is een goede voeding essentieel. Dit kan ziekenhuisopnames verminderen daar slechte voeding vaak meer oude dag ziekten met zich meebrengt. Veel ouderen lijden mede door slechte voeding aan bot ontkalking of osteoporose, waardoor bij veel voorkomende valletsels zeer ernstige fracturen kunnen optreden. In ongeveer 10% van alle ouderen is vallen de belangrijkste doodsoorzaak. Slechte voedingstoestand heeft uiteraard ook invloed op de weerstand tegen infectie ziekten waar ouderen toch al gevoeliger voor zijn. Het is noodzakelijk dat zorginstellingen die bejaarden verzorgen en verplegen aan de seniorenvoeding extra aandacht geven. Binnen het kader van dit onderzoek willen wij op het thema ouderen en dieet hier dan ook wat dieper ingaan.
Een onjuist dieet door een combinatie van ongunstige externe factoren en de veroudering zelf, kan de oorzaak van ondervoeding. Senioren hebbe verminderde smaaksensatie en daardoor ook verminderde eetlust. Ook hebben ouderen vakker een verminderd dorst gevoel, drineken te weinig en mkrijgen last van hardliijvigheid en gebbruiken daarvoor medicijjnen die soms de oponame van bepaalde vitamines belemmeren. Ondervoeding kan veroorzaakt worden door verschillende aandoeningen zoals: Kauw – en slikproblemen, droge mand en een slacht gebit Door problemen met lopen (Parkinson) kan een probleem zijn bij het koken maar ook met het pakken van voedsel. Vergeetachtigheid en daling van de intellectuele vermogens. Depressie een eenzaamheid zijn niet zelden de oorzaak dat men maaltijden over slaat. Ook tijdens een herstelperiode na ziekte of een operatie dreigt ondervoeding. Denk ook aan de slechtere financiële status waarbij vooral ouderen ook bij de aanschaf van de voeding worden getroffen. Een afname van de zelfredzaamheid door ziektes, laag inkomen of eenzaamheid, kunnen er ook bijdragen dat ouderen minder goed eten.
Een complicerende factor bij ouderen is het veelvuldig voorkomen van bijkomende ziekten als obesitas, hoge bloeddruk, diabetes nierfunctiestoornissen. Dit maakt het instellen van een goede voeding bij heel wat ouderen een probleem. Veel geneesmiddelen voor deze bijkomende aandoeningen kunnen de eetlust verminderen maar ook tot hoger risico op overgewicht veroorzaken. Dit laatste ziet men ook bij artrose van knieën/heupen, waardoor men tot een sedentair gedwongen wordt, met onvoldoende mobiliteit. Het afstemmen van als deze factoren bij de samenstelkling van het juiste voedselpakket is niet eenvoudig, soms is hierbij advies van derden nodig. In Nederland heeft de helft van de volwassenen overgewicht, en obesitas is na kanker het grootste gezondheidszorgprobleem. Obesitas wordt inmiddels door de WHO erkend als een ziekte en zou dus ook adequaat behandeld moeten worden. Heel lang bestond het idee dat de Richtlijnen goede voeding wel uitkomst konden bieden. Als mensen met overgewicht maar volgens de richtlijnen gaan eten, krijgen ze vanzelf een gezond gewicht. Maar dat is grote onzin. Het gaat voorbij aan het basisprobleem van overgewicht: insulineresistentie, vroeger ook wel het metabool syndroom genoemd. Dat los je niet op met alleen het adviseren van de Richtlijnen goede voeding. Dat is een te simpele oplossing voor een complex probleem. Om overgewicht aan te pakken is een persoonlijk, vaak koolhydraatbeperkt advies van de diëtist nodig. In Europees verband binnen de EFAD zijn we daarom bezig een strategie op te zetten voor de diëtist als centrale zorgverlener voor gewichtsgerelateerde problemen. De diëtist stuurt daarbij indien nodig door naar andere professionals, zoals naar een psycholoog bij psychische barrières voor gewichtsverlies en naar een praktijkondersteuner of specialist bij comorbiditeiten. Dat zou een effectieve manier zijn om overgewicht aan te pakken, ook qua kosten.’
Dementie
Een groot probleem bij het handhaven van een goed voedingspatroon is bij ouderen is de complicatie dementie. Dementie doet vooral op oudere leeftijd voor maar ook op jongere leeftijd veroorzaakt worden zoals door herhaalde sportletsels, zoals het koppen van voetballers, of door chemische middelen die worden ingeademd, zoals bij de verfindustrie en bij schilders noga eens voorkwam. Dementie is een eindstadium van een grote groep van ziekten die hersenschade geven. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer. Dit is stofwisselingziekte van de hersenen waarbij mogelijk tekorten van bepaalde voedingsfactoren mogelijk bijdragen aan de verdere verstandelijke achteruitgang. Zowel gewichtsverlies als gewichtstoename worden gezien bij patiënten met dementie. De kans op gewichtsverlies is het grootst bij gevorderde dementie en bij dementie met snelle aftakeling. Behalve van gewichtsverlies kan er ook sprake zijn van ongewenste gewichtstoename zoals door overmatig en ontremd eten en drinken. De behandeling van dementie inclusief de voedingsproblemen vraagt vaak een team met uiteenlopende deskundigen waaronder diëtisten.
Dementie is niet alleen het verlies van de verstandelijke vermogens, maar ook t al van andere hersenfuncties gaan door hersenverval veel verloren waaronder het juiste gebruik van vork en mes bij het eten. Bij gevorderde dementie kan betrokkene het voedsel niet goed meer herkennen en deze patiënten en verliezen bovendien het vermogen om zelfstandig te kunnen eten. Daarnaast ziet men bij sommige demente ouderen ook gedragsproblemen zoals voedsel weigering. Groot probleem bij de dementie is dat de spreekfunctie verloren gaat, zodat men slecht met deze patiënten kan communiceren. Door de verstandelijke beperkingen kunnen personen met dementie bovendien last hebben van stemmings- en/of gedragsveranderingen, zoals depressie- en/of angstklachten, apathie, hyperactiviteit, rusteloos gedrag en agitatie, wanen en hallucinaties. Om deze patiënten toch voor ondervoeding te vrijwaren, zal men na een zorgvuldige beoordeling van het functieverlies moeten bezien, hoe men deze patiënten met gevorderde eetproblemen nog kan helpen. Dit is noodzakelijk omdat bij een verkeerd eonvolwaardige voeding, het functioneren van de hersenen veel sneller achteruitgaat Daardoor verergeren de dementieklachten omdat het verder verval van de hersenen de bestaande dementie nog verergert.
In de eerste lijn kan de diëtist een belangrijke rol spelen bij het geven van voedingsadviezen bij beginnende dementie. De diëtist kan bijvoorbeeld voedingsvoorlichting geven aan mantelzorgers. De mantelzorger gaat vaak gebukt onder een zware last, stress en soms depressie, waardoor deze in een sociaal isolement kan geraken. In het verpleeghuis heeft de diëtist naast de individuele adviezen een belangrijke taak bij het ondersteunen van verzorgenden rondom het geven van eten en drinken en rondom de maaltijd van bewoners. Dit kan door middel van het geven van scholing en adviezen ten aanzien van individuele bewoners. Tot slot heeft de diëtist een belangrijke taak bij het opstellen van het voedingsbeleid in de instelling en het nemen van maatregelen om de voedingstoestand van de bewoners te bewaken
Een laatst belangrijke vraag die onderzoekers bezig houdt is of een goede voeding achteruitgang bij dementie zou kunnen vertragen. In het nieuws vindt je regelmatig berichten over voedingsmiddelen die een effect zouden hebben op dementie. Voedingsmiddelen zoals visolie, groene thee, kurkuma of kokosolie. Tot nu toe is geen bewijs gevonden dat één van deze voedingsmiddelen een effect heeft op achteruitgang van het geheugen. Er is nog geen dieet tegen het krijgen van dementie, maar een gezond gewicht en een gezond voedingspatroon met veel groente, fruit, vis en noten dragen bij aan een algehele goede (hersen)gezondheid.
Tekst: Dr J.W.Koten mei 2022