Landgoed Duckenburg wordt stadsdeel Dukenburg

Inhoudsopgave

Woningnood na WO II
Structuurplan 1951
Uitbreidingsplan Nijmegen in hoofdzaak (1955 – 1958)
Herziening uitbreidingsplan Nijmegen in hoofdzaak (1958)
Voorbereidingen uitwerkingsplan Duckenburg (1959 – 1962)
Structuuronderzoek Nijmegen (1963 – 1964)
Duckenburg en Ooij (1963)
Plan Duckenburg (1964)
Bestemmingsplan “Groot Dukenburg”(1968-1969)
Gevolgen van de ministeriële aanwijzing tegen bouw in de Ooij voor Dukenburg (1970)

Woningnood na WO II

Uit de Woning- en Gezinstelling van 1947 wordt duidelijk dat de toekomstige bouwopgave voor de gemeente Nijmegen meer is dan het herstellen van de oorlogsschade (2.200 verwoeste en 1.300 zwaar beschadigde woningen) en het wegwerken van de achterstand.  Ook de bevolkingsgroei vraagt om meer woningen. Niet alleen door een enorme groei van het aantal huwelijken, het aantal geboorten en een daling van het sterftecijfer maar ook door immigratie uit Indonesië.
Het in 1947 vastgestelde aanwezige tekort van ruim vijfduizend woningen en de toekomstige vraag vraagt om een grote bouwproductie. De te bouwen woningen kunnen niet in de bestaande stad worden gerealiseerd. Het is noodzakelijk een plan te ontwikkelen voor nieuwe woongebieden in Nijmegen. Een nieuwe schil van wijken rondom het vooroorlogse Nijmegen moeten worden gebouwd.  Uitgangspunt  voor de grootte van de nieuwe wijken is de parochie. In een wijk kunnen maximaal 5.000 mensen wonen. Kerken zijn het middelpunt van deze wijken. De Wolfskuil, die eind jaren ’40, begin jaren ’50 is gebouwd, is het oudste voorbeeld waarin de wijkgedachte te herkennen is.

Structuurplan 1951

Wijkgedachte

In het Structuurplan stond het stedenbouwkundige en sociaal-maatschappelijk concept van de wijkgedachte centraal. De wijkgedachte was tijdens de oorlog in Rotterdam ontwikkeld vanuit de overtuiging dat de ongestructureerd uitdijende stad een belemmering vormde voor een gezonde ontplooiing van het individu en het ontstaan van een hecht gemeenschapsleven. De wijkgedachte was daarom gebaseerd op een hiërarchische indeling van de stad in overzichtelijke buurten (2.000 à 4.000 inwoners), wijken (20.000 inwoners) en stadsdelen (variabel). Elke wijk zou uit diverse woningtypen voor de verschillende sociale klassen en leeftijdscategorieën moeten bestaan. Een dergelijke wijk had voldoende draagvlak voor een volledig voorzieningenpakket, dat wil zeggen een winkelcentrum, kleine bedrijfsruimten, parken, wasgelegenheden, wijkhuis, horeca, spel- en sportvoorzieningen, scholen, gemeenschapshuis en kerken. Deze voorzieningen boden de mogelijkheid om de sociale banden van het individu in het gezin, op school, op het werk en in het verenigingsleven binnen één wijk tot onderling verband te brengen, zo was de gedachte.

van Meijel en Mulder; Afrika- en Bouwmeesterbuurt: beschermd stadsbeeld – toelichting en beeldatlas.

In 1951 wordt door de heren ir. A. Siebers (hoofd) en ir. B. Fokkinga (stedenbouwkundig ontwerper) van de afdeling Stedebouw van de gemeente Nijmegen een Structuurplan voor de toekomstige bouw van de woningen opgesteld. Uitgangspunt is dat het aantal  inwoners zal oplopen van 106.000 in 1947 naar 140.000 in 1970. Een stevige groei zodat voor de langere termijn de aandacht ook op een wat groter gebied wordt gericht. In het plan wordt dit aangeduid met Groot Nijmegen. Hieronder vallen ook de dorpen die haast tegen de stad aan liggen; Beek/Ubbergen, Weurt, Lent en Berg en Dal. Ook in die kernen is – zij het bescheiden – woningbouw mogelijk voor de opvang van de groei van Nijmegen. Het structuurplan is geen ontwerp. Het is bedoeld voor het vormgeven van de toekomstige stad.

Het uitbreidingsplan geeft voor een periode van 20 jaar de contouren aan voor de woningbouw van Nijmegen. In de eerste 10 jaar ( –1960) worden de nieuwe wijken St. Anna, Hatertse Hei, Brakkenstein, Groenewoud, Heseveld en Wolfskuil gebouwd. In de tweede tien jaar (1960–1970) concentreert de woningbouw zich in de wijken Brakkenstein, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost.

“Aan de westkant van het stadsgebied vormt het Maas-Waalkanaal een grens, die de eigenlijke stadsbebouwing niet licht zal overschrijden”
(Structuurplan Nijmegen 1951)

Op de langere termijn zijn woningbouwmogelijkheden in Neerbosch-West (Lindenholt), aan de andere zijde van het kanaal, en in de zone onder Grootstal. Het gaat echter om bescheiden wijkjes en de aanpak ligt in het verlengde van de strategie van uitbreiding van de stad in de naoorlogse periode: aanbreien van woonbebouwing aan de bestaande structuur van hoofdwegen en geen grootschalige wijken. In het structuurplan van 1951 wordt overigens wel een blik geworpen op gebieden als Lent, de Ooijpolder en Duckenburg. Geen van deze gebieden wordt op dat moment gezien als toekomstige uitbreiding van de stad Nijmegen

Uitbreidingsplan Nijmegen in hoofdzaak (1955-1958)

Uitbreidingsplan Nijmegen in hoofdzaak (1955)

De gemeente werkt het structuurplan uit 1951 in detail verder uit tot een uitbreidingsplan in hoofdzaak. Dit plan is op 22 juni 1955 door de gemeenteraad vastgesteld.  Na de goedkeuring door de gemeente is het plan voorgelegd aan de Provincie Gelderland. Op 11 juli 1956 is het plan door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd.

In de loop van de  jaren ‘50 wordt duidelijk dat de groei van de stad Nijmegen zich verder zal doorzetten. Het hoofd van de afdeling Stedebouw dhr. A. Siebers zegt al begin jaren vijftig dat rekening moet worden gehouden met een sprong over het kanaal. Velen zien dit als niet realistisch. Wijken als Hees, Brakkenstein, Neerbosch-Oost en Hatert moeten nog worden gebouwd. Waarom is een verdere uitbreiding nodig? Wat moet Nijmegen in die wildernis, zo ver van de stad.

Eind jaren ’50 zijn echter een aantal ontwikkelingen waar te nemen die een heroverweging van de bestaande plannen nodig maken;

  • de bevolking groeit sneller als verwacht en dit zal zich ook op de langere termijn voortzetten. In het plan van 1955 is de verwachting dat Nijmegen in 1970 150.000 inwoners zal tellen. In 1958 is dit bijgesteld naar 164.000 inwoners in 1974.
  • een stevige daling van de gemiddelde woningbezetting.  In 1958 wordt de gemiddelde woningbezetting voor 1974 naar beneden bijgesteld naar 4,25.
  • het vertrekoverschot is na 1954 omgeslagen in een vestigingsoverschot en zal in de daaropvolgende jaren verder toenemen.

Het bovenstaande leidt tot de noodzaak van het bouwen van 11.950 extra woningen. Daar bovenop komt nog een extra woningbehoefte  door krotopruiming, vervanging van noodwoningen en door afname van het aantal woningen in het centrum. In totaal is in een paar jaar tijd de woningbehoefte toegenomen met 15.000 woningen. Het uitbreidingsplan in hoofdzaak uit 1955 is al na enkele jaren door de praktijk ingehaald. De gemeente moet het plan herzien en aanpassen aan de nieuwe getallen.

Herziening uitbreidingsplan Nijmegen in hoofdzaak (1958)

Dukenburg 1940

Dukenburg circa 1940 (www.toporeis.nl)

In het bestaande uitbreidingsplan is onvoldoende ruimte voor de extra woningbehoefte. De gemeente moet naar nieuwe uitbreidingslocaties op zoek.  De mogelijkheden zijn Duckenburg, Lent, Ooij, Berg en Dal en Heumensoord.

  • De voordelen van Duckenburg zijn;
    Mogelijkheid van wonen en werken
  • Mogelijkheden voor een ruime groene bufferzone
  • De nabijheid van waardevolle recreatiegebieden
  • Aanvaardbare afstand tot het centrum

Nadeel is de opoffering van de agrarische functie van dit gebied. In vergelijking met de nadelen van de andere gebieden is Duckenburg de meest voor de hand liggende keuze.

In het herziene uitbreidingsplan in hoofdzaak is daarom Duckenburg opgenomen als toekomstige uitbreidingslocatie van Nijmegen.  Het toekomstige stadsdeel bestaat voor 2/3 uit woongebied en voor 1/3 uit industriegebied.  De in totaal 5.000 woningen zijn verdeeld over 4 wijken met een eigen parochie. Voor de aansluiting op de rest van Nijmegen is een nieuwe brug over het Maas-Waalkanaal opgenomen. Op 27 augustus 1958 is het herziene uitbreidingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente kan nu starten met de verdere uitwerking naar een uitbreidingsplan in onderdelen.

Voorbereidingen uitwerkingsplan Duckenburg (1959-1962)

Als eerste stap geeft het college van Burgemeester en Wethouders op 28 september 1959 het adviesbureau van Hasselt en de Koning (nu DHVHaskoning) opdracht voor het maken van een rapport over het watervrij maken en houden van de terreinen op de Duckenburg en omgeving. De conclusie (januari 1960) van het adviesbureau is; zonder bemaling en aanvoer van specie elders, is er toch normale bebouwing mogelijk door ruime, diepe watergangen te graven en de vrijgekomen grond te gebruiken voor ophoging van de te lage delen. De extra kosten boven die van uitbreiding op hoge zandgrond, zouden  ƒ 4.500 per ha bedragen.

In augustus 1961 verschijnt een notitie van de Dienst Publieke Werken van de gemeente Nijmegen met de titel; “Algemene motivering van omvang en inhoud, alsmede globale inhoudsbepaling van het te ontwerpen uitbreidingsplan “Duckenburg”.” De notitie bestaat uit twee delen.

Het eerste deel gaat in op de motivering en van omvang en inhoud van het nieuwe uitbreidingsgebied.  In de notitie wordt vastgesteld dat met name de afstand tot het centrum en de psycholgische weerstand tegen het wonen over het Maas-Waalkanaal het noodzakelijk maken dat het toekomstige Dukenburg een eigen duidelijk kader moet krijgen. De uitbreiding moet het midden houden tussen een satellietstad en een gewone stadswijk.  Dit uitgangspunt heeft zijn consequenties voor de omvang van en het tempo van realiseren. Voor wat betreft de omvang wordt uitgegaan van ongeveer 38.000 inwoners. (8.000 woningen) Dit aantal inwoners is noodzakelijk voor de sociale en bedrijfseconomische minima van de benodigde voorzieningen. Ook is het noodzakelijk om het stadsdeel in maximaal zes jaar te realiseren waarbij met hoge aantal woningen (3.000 – 4.000 woningen per jaar) dient te worden gestart.

In het tweede deel geeft de notitie een globale inhoudsbepaling van het plan “Duckenburg”. De parochie als basiseenheid blijft gehandhaafd. Het voorstel is het aantal wijken uit het herziene uitbreidingsplan van 4 naar 6 te verhogen. Iedere wijk bestaat uit ongeveer 1.500 woningen. Ook worden in de notitie de benodigde voorzieningen nader uitgewerkt. Het voorstel is uit te gaan van minimaal 150 winkels. Een 100-tal verzorgende bedrijven van niet storende aard, banken, onderwijsinstellingen, een stadshal waarin congressen en concerten kunnen worden gehouden, openbare voorzieningen zoals politie, brandweer en postkantoor. Kortom de uitbreiding draagt het karakter van een satellietstad. De wens van een eigen NS-station past in dit beeld.

In 1962 verschijnt nog een nota die als titel heeft; “Gegevens voor het samenstellen van een rapport over het uitbreidingsplan Duckenburg, met een kostenraming voor de opzet van de exploitatie-begroting”. Het rapport bevat in hoofdzaak gegevens voor het nog te ontwikkelen uitbreidingsplan. Bijzonder is het volgende;

  • een oppervlakte van 16 ha aan waterpartijen en-gangen
  • 2 bruggen over het Maas-Waalkanaal voor de verbinding met de rest van Nijmegen

 

Structuuronderzoek Nijmegen (1963-1964)

Het structuuronderzoek Nijmegen bestaat uit 4 deelnota’s. Voor de ontwikkeling van Dukenburg zijn de delen II (1963) en III (1964) van belang.

In de eerste deelnota, die terugblikt op de na-oorlogse stadsontwikkeling, zijn de namen Dukenburg en Lindenholt wel al als gebiedseenheden in de officiële wijk- en buurtindeling opgenomen. Van een stedelijk grondgebruik is nog geen sprake.

De tweede deelnota geeft, een ruimtelijke verkenning van de mogelijke uitbreiding van Nijmegen;

  • Neerbosch West (Lindenholt). Op een gedeelte ligt al een woonbestemming. Geïsoleerd en minder gunstig.
  • Duckenburg. De resultaten van de uitwerkingen voor deze uitbreiding zijn opgenomen in het structuuronderzoek. Het betreft de rapportage van het adviesbureau van Hasselt en de Koning en de gemeentelijk notities uit 1961 en 1962.
  • Gebied in de gemeente Heumen onder Hatert en Grootstal. Gevolg grote druk op de Elshof en het betekent een doorbreking van de ononderbroken groene zone van Heumensoord naar het Maas-Waalkanaal. Grootschalige bebouwing wordt onaanvaardbaar geacht. Tussen Malden en Nijmegen moet een groenzone intact blijven.
  • Heumensoord. Bebouwing onaanvaardbaar. Het is een recreatiegebied en een defensie-terrein.
  • Bij Dekkerswald. Het gaat om een beboste strook welke niet bebouwd moet worden.
  • Meeerwijk e.o. Bebouwing is ook hier ontoelaatbaar.
  • Beek Ubbergen. Ook daar is bebouwing op enige schaal niet mogelijk.
  • De Ooij. Een grote locatie. De ligging t.o.v het stadscentrum is gunstig. Bebouwing bevordert een meer centrale ligging van de city in het totaal van de stedelijke bebouwing van Nijmegen en vormt een tegenwicht tegen de tamelijk eenzijdig gerichte stadsuit-breiding die in de laatste decennia gerealiseerd is. Omdat het dicht bij het centrum ligt is geen eigen groot verzorgingscentrum nodig. Een nadeel is dat de aanhaking aan de city verkeerskundig een groot probleem is evenals de aanhaking van Nijmegen Oost en Zuid. Een groot nadeel is tevens dat het karakteristieke contrast tussen de vlakke polder en de hoog oprijzende stuwwal verloren gaat. Er kunnen 17.000 woningen gebouwd worden.

De aangegeven mogelijkheden van de Ooijpolder als stedelijk uitbreidingsgebied van allure – het enige resterende gebied na realisatie van de Duckenburg  – kunnen alleen worden gerealiseerd, wanneer Nijmegen tijdig over de gronden in de Ooij zal kunnen beschikken. Dit wil zeggen wanneer tijdig een annexatie-procedure zijn beslag zal hebben gekregen.

Uit de structuuronderzoeken is verder duidelijk geworden dat voor de toekomstige groei van Nijmegen, naast de bouw van 5.000 woningen in de bestaande stad, ook Duckenburg (9.000 woningen) en de Ooij (17.000 woningen) bebouwd moeten worden. Na realisatie van beide uitbreidingen zal echter nog steeds een tekort aan woningen aanwezig zijn.

De structuurnota’s zijn de bouwstenen voor een nieuw op te stellen structuurbeeld. In 1969 is de Projectie 2000, het nieuwe structuurplan van Nijmegen, gereed. De bouw van Dukenburg is dan al gestart.

Ooij de volgende uitbreiding na Dukenburg

De Ooij als uitbreiding van Nijmegen wordt voor het eerst in het Stuctuuronderzoek van 1963 genoemd. Het is een verkennende oriëntatie onder meer ook met het oog op de langere termijn. Een uitbreiding van Nijmegen in de Ooij is noodzakelijk om de groei van de stad te kunnen opvangen.

Net zoals al eerder voor Duckenburg, wordt als vervolgstap een onderzoek naar de bodemgesteldheid en de waterhuishouding uitgevoerd. Van Hasselt en de Koning krijgt in 1963 de opdracht voor dit onderzoek. Daarbij komen  – zoals blijkt uit een schrijven van het Ingenieursbureau aan B&W van 2-7-1963 – niet aan de orde de planologische kanten, waaronder toelaatbaarheid en wenselijkheid van bebouwing in de Ooijpolder, de verbindingen van de Ooij met de stad en de agrarische waarde van de grond. Ook de kleiontgravingen voor de steenfabrieken vallen buiten het advies. Het verschil met het onderzoek voor Duckenburg is dat nog geen schetsplan voor de uitbreiding bestaat. Ook wordt aangedrongen op vertrouwelijkheid. Het Polderdistrict, gemeente Ubbergen , Provincie Gelderland, PPD en Rijkswaterstaat worden in een later stadium door de gemeente ingelicht

Het overleg met diverse partijen vergt zeer veel tijd en het onderzoek wordt keer op keer zwaarder. De steenfabrieken hebben al snel enorme weerstand. Zij voelen zich in hun voortbestaan bedreigd. Daar komt bij dat ook de kosten van het onderzoek iedere keer wat hoger uitpakken waarvoor dan weer nieuwe kredieten moeten worden aangevraagd. Uiteindelijk kan in januari 1967 het rapport aan B&W worden aangeboden. De conclusie is dat uitbreiding in de Ooij technisch mogelijk is maar duidelijk niet zonder problemen. De voorbereiding zal nog veel tijd kosten: een bestemmingsplan maken (2 jaar); verwerving op basis van een vastgesteld bestemmingsplan (2 à 3 jaar); bouwrijp maken en ontsluiten (1 jaar). Dus in totaliteit 5 à 6 jaar en dat is nog minimaal. Daaraan vooraf gaat een annexatieprocedure welke ongetwijfeld ook de nodige tijd met zich zal meebrengen. Het is daarom niet onmogelijk dat na het gereedkomen van Dukenburg de woningbouwproductie stil komt te liggen.

De gemeente komt daarmee voor de vraag te staan of het na Dukenburg niet beter kan starten met de uitbreiding Neerbosch-West (Lindenholt) om de continuïteit in de woningproductie te kunnen waarborgen. Deze vraag hoeft de gemeente niet te beantwoorden want op 28 februari 1968 neemt de Provinciale Staten van Gelderland het nieuwe Streekplan Rijk van Nijmegen aan. Hierin is de uitbreiding van Nijmegen met de Ooij opgenomen. Een annexatieprocedure kan hiermee sneller worden gerealiseerd. De gemeente Nijmegen heeft in de Projectie 2000, de opvolger van het structuurplan uit 1951, ook de uitbreiding met de Ooij vastgelegd. De seinen lijken op groen te staan totdat in 1970 minister Schut met een aanwijzing tegen bebouwing van de Ooij komt. Daarmee komt het Streekplan en het gemeentelijke herindelingsplan dat aan het Streekplan was gekoppeld als ook het nog niet in procedure gebrachte Structuurbeeld voor Nijmegen Projectie 2000 op losse schroeven te staan. B&W trekken Projectie 2000 in en besluiten om zich bestuurlijk te beraden over de Hoofdlijnen van Beleid (april 1970). Binnen het Rijk van Nijmegen is een stevige heroriëntatie nodig. De toekomstige ontwikkelingen worden vanaf dat moment meer in stadsgewestelijk verband bekeken en aangepakt.

Duckenburg en Ooij (1963)

De woningproductie ligt in de beginjaren ’60 op 1000 à 1200 per jaar. Met het oog op de te verwachten bevolkingsgroei in de periode tot 1980 is het noodzakelijk om een dergelijk jaarlijks productiepeil vast te houden. De uitvoering van een verdere uitbreiding van de stad moet doorgaan. Vooruitlopend en parallel aan de structuuronderzoeken moeten besluiten en voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe uitbreiding van de stad.

De keuze voor Duckenburg als volgende uitbreiding van de Nijmegen is logisch omdat

Uit onderzoeken blijkt dat

  • woningbouw technisch en financieel mogelijk is (onderzoeken uit 1960, 1961 en 1962)
  • het ligt binnen de gemeentegrenzen en in belangrijke mate eigendom is van de gemeente Nijmegen. De aanwezige boerderijen en gronden worden gepacht en de contracten kunnen worden opgezegd

Een snelle mogelijke realisatie is belangrijker dan de excentrische ligging. Duckenburg zal daarom als eerste worden gerealiseerd. De plannen voor de Ooij moeten echter ook worden doorgezet. Na Dukenburg zal dit de volgende noodzakelijke uitbreiding van de stad moeten worden.

Plan Duckenburg (1964)

In 1964 zijn de “Bebouwingsvoorschriften, Toelichting en Survey t.b.v. het uitbreidingsplan in hoofdzaakl Duckenburg” gepubliceerd.  Het is het basisdocument van het plan Duckenburg (oktober 1964).

In het plan zijn de eerdere plannen verwerkt en samengevoegd. In vergelijking met de oorspronkelijke plannen zijn een tweetal wijzigingen doorgevoerd;

        • In het in 1960 vastgestelde plan in hoofdzaak voor de gehele gemeente is het gebied ten noorden van de “weesinrichting Neerbosch” bestemd voor industrie. Het geplande industriegebied (1/3 van het oude plangebied) is hierdoor komen te vervallen en omgezet in woongebied.
        • De omvang van de uitbreiding is vergroot tot 425 ha. De uitbreiding is naar het zuiden toe uitgebreid, over de Vossendijk heen tot aan de noordgrens van het landgoed “Hatertse Bosch” (huidige Vogelenzang). Het doorvoeren van het voorstel uit 1961 om Dukenburg  een stadsdeel te laten worden met kenmerken van een satellietstad. Uitgegaan wordt van minimaal 30.000 inwoners.

Plan Dukenburg 1964De uitbreiding bestaat uit een negental woonbuurten, gescheiden door groengebieden maar elk ook nog met een centraal buurtgroengebied. Voor wat betreft de grootte van de buurten is het volgende opgenomen;

        • een gunstig veelvoud van aanwezige voorzieningen zoals scholen en kerken; per buurt 1 RK parochie
        • winkels in buurt- en wijkcentra
        • grootte buurt moet sociale differentiatie mogelijk maken
        • loopafstanden in een buurt moeten acceptabel zijn
        • snelle realisatie zodat voorzieningen niet achter blijven

In oktober 1964 is het eerste officiële plan voor Duckenburg gepubliceerd. Het is een globaal plan. Een plan in hoofdzaken zoals het in die tijd wordt genoemd. Het plan moet nog uitgewerkt worden in deelplannen voor de wijken.

Het plan Duckenburg  is op 8 juni 1966 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Op dezelfde datum is ook het eerste deelplan, Aldenhof door Gedupeteerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd . De eerste paal voor Dukenburg  is vijf weken daarvoor al door burgemeester C.M.J.H. Hustinx geslagen.  De grote bouwnoodzaak is uit deze data af te leiden.

Bestemmingsplan “Groot-Dukenburg” (1968-1969)

kaart 5 plan Dukenburg 1967 blz. 23 grootIn 1967 is een nieuwe exploitatieopzet voor Dukenburg gemaakt die moet leiden tot een herziening van het Plan Duckenburg uit 1964. De wijk Aldenhof is dan al grotendeels gereed en in Malvert en Lankforst wordt volop gebouwd. In 1968 is het nieuwe plan gereed. De belangrijkste wijzigingen zijn;

        • op verzoek van de Universiteit is, vanwege de unieke bodemstructuur, een deel van een oude rivierarm als gebied voor passieve recreatie in het deelplan Zwaneveld opgenomen (Geologenstrook)
        • uit overwegingen van verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling is voor de aansluiting van de buurten op de hoofdontsluiting afgestapt van de gelijkvloerse kruisingen en is gekozen voor T-aansluitingen. In het plan van 1964 lagen de ontsluitingen van de buurten nog tegenover elkaar en vormden één groot kruispunt.
        • Om Lankforst en Malvert met Zwanenveld en Weezenhof te verbinden worden in de opritten van de geplande bruggen over het Maas-Waalkanaal viaducten opgenomen.
        • De stedenbouwkundige opzet van ruimtelijk gescheiden buurten verandert naar buurten die meer met elkaar verbonden zijn
        • In de voorzieningen, met name kerk en scholen, vinden veranderingen naar schaalvergroting plaats; minder kerken en grotere scholen.
        • Het wijkcentrum is meer centraal in het stadsdeel geplaatst en daardoor iets naar het zuidoosten verplaatst.
        • Het bestaande viaduct onder het spoor is toch breed genoeg om Dukenburg met Lindenholt te verbinden. De eerdere opgenomen nieuwe verbinding is hiermee komen te vervallen.

Het verzoek van de Universiteit en de herziende opvatting over de geschiktheid van het viaduct leiden een verandering van de hoofdwegen. De rechte structuur is in 1968 gewijzigd in een afbuigende hoofdweg naar het viaduct en een rotonde als verkeersknooppunt.  De wijken Teersveld en Zwanenveld worden als gevolg van deze nieuwe wegenstructuur samengevoegd tot de wijk Teersveld-Zwanenveld. Ook is de naam Tolhuisveld verandert in Tolhuis.

De verandering van de hoofdwegenstructuur en de verplaatsing van het wijkcentrum leidt ook tot nieuwe stedenbouwkundige opvattingen over het ontstane open gebied. In de toelichting staat  “..als ware vraagt om een duidelijke vormgeving d.m.v. hoge bebouwingsaccenten.” In het herziene plan is het percentage hoogbouw dan ook gestegen van 7% naar 22%. Een kleine zin in het plan met grote gevolgen.

Ook zijn in het nieuwe plan enkele ruimtelijke ontwikkelingen en wijziging opgenomen;

        • In 1967 is aan de Teersdijk het regionale woonwagencentrum gekomen
        • Langs het Maas-Waalkanaal is een strook van 80 meter breed voor de verbreding van het Maas-Waalkanaal opgenomen
        • Bij de westgrens van het sportpark Staddijk is rekening gehouden met de toekomstige A73

Omdat in 1965 de wet op de ruimtelijke Ordening is inwerking is getreden, is het plan ook aan de nieuwe wet en regelgeving aangepast. Het nieuwe herziende plan krijgt in lijn met de nieuwe wet de naam bestemmingsplan Groot-Dukenburg. (de naam is gekozen om verwarring te voorkomen met de buurt Dukenburg – in 1969 gewijzigd in Meijhorst). Op 29 januari 1969 is het bestemmingsplan Groot-Dukenburg door de gemeenteraad vastgesteld.

Het bestemmingsplan is in 1970 nog minimaal aangepast voor een uitbreiding van betonfabriek de Hamer. Deze fabriek grenst aan Vogelzang waarop de bestemming natuurgebied rust. Voor de uitbreiding is een klein deel van Vogelzang omgezet in de bestemming industriële bedrijven.

Gevolgen van de ministeriële aanwijzing tegen bouw in de Ooij voor Dukenburg (1970)

Het besluit van minister Schut om het bouwen in de Ooij te verbieden heeft ook verstrekkende gevolgen voor Dukenburg. Door het wegvallen van de mogelijkheid om in de Ooij te bouwen wordt de druk op het bouwen van Lindenholt ( 5.400 woningen) groter.

Dukenburg en Lindenholt hebben samen 50.000 woningen en vormen een stadsdeel van Nijmegen aan de andere kant van het Maas-Waalkanaal. De gemeente Nijmegen besluit daarom de plannen voor het nog niet gerealiseerde wijkwinkelcentrum Dukenburg (Meijhorst) te wijzigen. Het centrum is niet alleen voor Dukenburg maar ook voor Lindenholt bedoeld. Om deze reden neemt de gemeente Nijmegen het besluit het centrum, nu stadsdeelcentrum geheten, te verplaatsen naar een plek tussen beide stadsdelen. De locatie wordt de noord-westhoek van het nog niet bebouwde Zwanenveld. Op deze locatie komen ook de belangrijkste (spoor)wegverbindingen samen.  Op de vrijgekomen locatie in de Meijhorst wordt de bestemming gewijzigd in woningen, een wijkcentrum, een buurtwinkelcentrum, een kerk en voorzieningen voor gezondheidszorg.

Bronnen

        • Het plannen en bouwen van Dukenburg en Lindenholt in Nijmegen – Een voorbeeld van ruimtelijke planning en planuitvoering in twee Nijmeegse nieuwbouwwijken- Niek Muller en Barrie Needham Geografisch en Planologisch Instituut Katholieke Universiteit Nijmegen 1984 (Nijmeegse Planologische Cahiers nr. 12)
        • Regionaal Archief Nijmegen
        • Piet Wermerbol enn Kees Teeken (oud-ambtenaren van de gemeente Nijmegen)
        • Stichting Noviomagus
        • Dukenburg een ideaal in beton met een groene rand – Jacqueline van Ginneken (ISBN 90 742 4105 0)
        • Afrika- en Bouwmeesterbuurt: beschermd stadsbeeld – toelichting en beeldatlas – Leon van Meijel, Freek Mulder 2008 i.o.v. gemeente Nijmegen