De eerste wijkagent

Na wat geslinger door een enigszins monotone nieuwbouwwijk van Wijchen, beland ik in De Muts. Een architectonisch bijzonder gebouw met wooneenheden, waarin de nu tachtigjarige pensionado Herman en zijn sportieve vrouw Attie hun gezellig ‘home’ met mooi uitzicht hebben gecreëerd. Beiden zijn goedgemutst en Herman heeft zichtbaar zin in het gesprek. Attie laat ons goed verzorgd achter als zij naar haar vrijwilligerswerk gaat.
We moeten beiden een flinke slag in de tijd maken als ik Herman vraag of hij zich zijn begintijd in de Meijhorst nog herinnerd. Maar daar heeft hij weinig moeite mee. Want met enige trots vertelt hij me dat Dukenburg de eer te beurt valt, om de jongste wijkagent van Nijmegen te verwelkomen!

Herman Wissink is 35 jaar als hij gevraagd wordt – ja, hij heeft niet gesolliciteerd – om op 1 januari 1971 dit ambt op zich te nemen. Hij komt te wonen aan de ringweg met ‘kantoortje aan huis’.
Het is hartje winter en al trappend op zijn dienstfiets door zijn wijk de Meijhorst, vraagt hij zich oprecht af: “wat moet ik hier nou de hele dag in deze slaapstad doen?”.
En jawel hoor, het werk komt eerder en als vanzelf op hem af. Herman neemt zitting in het Wijkopbouworgaan, een periodiek overleg in winkelcentrum Meijhorst van verschillende geledingen. De vergaderingen verliepen prettig en hij herinnert zich nog een kleurrijk man als Alois Jansen.

De sfeer was positief, we wilden er allemaal het beste van maken: “we gingen met elkaar een nieuwe wijk opbouwen” en dat gaf een fantastisch gevoel. Binnen deze saamhorigheid kon je goed je verhaal kwijt, “je stond er niet alleen voor”.

Ik vond het een heerlijke tijd, al die nieuwe contacten met mensen en organisaties, zoals met de gemeente om van Meijhorst en later Tolhuis “iets goeds te maken”.Natuurlijk waren er akkefietjes en bestond er al baldadigheid, zoals “het op de stoep fietsen”. En hondenpoep was in die tijd een big issue.

Ook had ik goede contacten met de stadsredactie van de Gelderlander, met name met Theo Sengers. Wat ik niet bij de korpsleiding voor elkaar kreeg, lukte vaak wel middels een stukje in de krant. Mijn collega Sjaak Roelofs vond me weleens te loslippig in sommige zaken.

Waar ik met veel plezier aan terug denk, is het project ‘Op de bon’. Leerkracht Peter Joosten van De Meiboom belde of ik voor de vijfde klas in het kader van dat project een aantal lessen wilde verzorgen. Goh, wat vonden die kinderen dat mooi, een agent in vol ornaat voor de klas!

Halverwege de zeventiger jaren kreeg Dukenburg te maken met het fenomeen ‘hangjongeren’. De kerngroep bestond uit tien jongelui in de leeftijd van vijftien tot zeventien jaar. Ook hierbij ervaarde ik al snel, dat wilde je wat opbouwen, het aankwam op een vertrouwensrelatie met deze jongeren. Het paste helemaal in het plaatje van een nieuwbouwwijk. Blijkbaar ging dit me goed af want bewoner de Bruin zei toen tegen me: “meneer de agent, vriendelijkheid kost niets, hè”.Door met ze in gesprek te gaan, hoorde ik dat ze een ‘honk’ wilden. Al gauw kwam de Staddijkboerderij van boer Theunissen – die gekraakt was – als beoogde plek in beeld. En met de jongerenwerker en de ouders werd het jeugdhonk letterlijk getimmerd. Het project heette ‘Dujak’ en Jan Stoter heeft daar een grote rol in gespeeld. Ik was wel vereerd toen diezelfde jongeren me vroegen om hun jeugdhonk te komen openen. In het spel wat gespeeld werd, was de politieman even ‘onder de mensen en sociaal werker’!

Trouwens, na dit project is er op wijkniveau een structuur gekomen, waarbij functionarissen regelmatig contact en overleg hadden over de problemen in de wijk. Berry Schattenberg heeft in zijn rol van opbouwwerker deze kar getrokken en dat deed hij heel bekwaam.

Wat ik als heel bijzonder heb ervaren, is de woonwerksituatie. Ons gezin met drie kinderen woonde in het huis naast de politiepost en als ik elders aan het werk was, en mijn vrouw de deur opende om de burger te woord te staan, werd er al gauw gezegd: “die is ook nooit thuis”. In die zin waren wonen en werken verstrengeld en was er sprake van een grote betrokkenheid van het gezin op mijn werk. Door het wonen in de wijk en pal naast de politiepost, “kon ik wel dicht bij de mensen zijn”.

Ben in die tijd ook eens uitgenodigd door een studentendispuut, samen met de toenmalige hoofdcommissaris van Groningen. Onze meningen botsten, omdat hij het maar niks vond, dat de wijkagent in de wijk woonde. Maar ik hechtte aan de menselijke relatie, die was voor mij belangrijk, en die bouwde ik vooral op door in die wijk te wonen waar ik werkte.

Kreeg ook wel eens van collega’s te horen: “kom je bij die thuis? Dat is een crimineel“. Maar onze Bart, die echt geen lieverdje was, had het regelmatig aan de stok met jongens in de buurt. En dan ging je als vader naar het huis “van dat jong” om met elkaar de boel uit te praten, en zo losten we de ruzies op. Ja, dat ik tegelijkertijd ook wijkagent was, maakte het soms niet makkelijk. Of juist wel?

Er is een jaartal dat in mijn geheugen gegrift staat: 1987. Twee uur ’s nachts staat collega Sjaak Roelofs aan de deur. Er is een gijzeling in de 16de straat van De Meijhorst gaande en “jij kent de gijzelnemer”. De man had een geschiedenis bij de hulpverlening. Hij had twee meisjes gegijzeld, waarvan hij er een snel liet gaan. Het werd een moeilijke en aangrijpende nacht. Samen met commissaris Sanders hebben we om de beurt op hem ingepraat, tot dat hij zich over gaf. In de krant werd ik een ‘vakpsycholoog’ genoemd.

Als ik Herman vraag of er in die 12 jaar ‘wijkagentschap’ wat veranderd is, vertelt hij over het Nijmeegs woonbeleid in de renovatiewijken Willemskwartier en Kolping. Die mensen kwamen hier naar toe en ik zag zo de sfeer veranderen en een prettige straat verlopen.
Als ik nou terugkijk op die periode heb ik veel gehad aan collega Roelofs die drie jaar na mij ook in Dukenburg werd aangesteld. Zoals ik mijn pappenheimers kende, kende Huub Spierings zijn pappenheimers op het Woonwagenkamp. Wat we gemeenschappelijk hadden, was de overtuiging dat je met relatie veel problemen oplost. Zo heb ik veel geleerd van collega Leen Vroom als we bij een huiselijke ruzie geroepen werden. “Hoe die man een echtelijke ruzie kon oplossen, heel knap”.

“Als je twee politiemensen aan de deur krijgt, is dat bedreigend, bij één agent niet. Dus overdenk dat goed als je naar een situatie moet, waar al spanning op zit”.

“Herman, waar kijk je met trots op terug?” “Dat ik het heb mogen doen”. Twaalf jaar is ook mooi geweest, ik werd wat beroepsblind en het werd tijd om wat anders te gaan doen. Een nieuwe uitdaging vond ik bij de afdeling jeugdzedenzaken.

Ik besef dat ik mijn werk vooral vanuit en met mijn persoon gedaan heb, ik ben een harmoniemens. Natuurlijk heeft deze aanpak ook zijn grens en dan ga je over tot de formele gedragslijn, bijvoorbeeld bij de opmaak van een proces-verbaal wanneer sprake is van een strafbaar feit of inbeslagneming.

Toch is mijn “werkhouding” onderwerp van gesprek geweest in een beoordelingsgesprek. Op de vraag “hoe zit het met je verbalen Herman?”, moest ik erkennen dat ik twaalf verbalen dat jaar had geschreven en de meesten zaten toch gauw tussen de twee- en driehonderd verbalen.Hierop stelde ik dat ik makkelijk per dag in een uurtje twaalf verbalen op een kruising kon uitschrijven en of ik dan de overige zeven uur kon gaan vissen?
Het onderwerp ‘verbaliseren’ werd vervolgens uit mijn beoordeling gehaald!

Tot slot belanden we in het gesprek in café Trefland, kroeg in de Malvert, waar we met carnaval lekker een biertje gingen drinken. Soms weleens een teveel en daar heb ik wel een beetje spijt van. Ik heb daar misschien wat jongeren teleurgesteld en mijn imago aangetast.

Hier blijkt Herman gelukkig ook maar een mens te zijn!

Als kritische uitsmijter vertelt Herman dat er in “die goeie tijd zesentwintig wijkagenten in Nijmegen waren”. In de verschillende reorganisaties is een groot aantal weggesaneerd. Het licht breekt langzaam weer door om in de wijken echte wijkagenten aan te stellen, “nadat jarenlang het kind met het badwater is weggegooid”.

Als ik wegga, komt Herman uit zijn praatstoel, de koffie en koeken zijn op. Hij schudt mij vriendelijk de hand, loopt mee naar buiten en als ik hem bedank, realiseer ik me, dat ik heb gesproken met een buitengewoon innemend en betrokken mens. Knap dat hij tweeëndertig jaar na dato nog zo bewogen over zijn werk in Dukenburg kan vertellen.

19.01.2016 Rob Vendel

NB Herman overleed op 23 november 2016

Voor alle overige herinneringen klik HIER

3 reacties op “De eerste wijkagent”

  1. Jan Stoter schreef:

    Herman Wissink was een heel fijne man,die voor mij en Dukenburg heel veel betterende heeft.Het is leuk om te lezen dat hij na zoveel jaren mijn naam noemt.

    Jan Stoter.

  2. Els Harwijne- van Beek schreef:

    Wij de fam van Beek woonde bij Herman en Attie in de straat.
    Meijhorst 5108 het kleine straat tegenover de sporthal.
    De fam Wissink waren ook sportmensen. Een korfbalgezin.
    En wij waren ook een korfbalfamilie. 5 kinderen. 4 korfbalde er. 2 zijn helaas overleden en ook mijn ouders.
    Leuk om dit te lezen over Herman en Attie. En dat ze allebei nog leven.
    Dus de herinnering aan die tijd en alles wat Herman vertelde kwam bij mij weer boven.

    1. Henny hofman schreef:

      Wat leuk wij woonden achternaast jullie,ik ben henny hofman,wij woonden op 11-26

Reacties zijn gesloten.